Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Het grote publiek

Ten slotte is de onderneming geïnteresseerd in de houding van het grote publiek ten opzichte van haar activiteiten. Ze doen inspanningen om het imago te verbeteren en om in een positief daglicht te staan. Media speelt hierin een belangrijke rol. Niet alleen commerciële maar ook andere instellingen doen marketinginspanningen om de publieke opinie aan hun kant te hebben.

Het grote publiek reageert niet op een georganiseerde wijze zoals de belangengroepen, maar heeft wel een idee over de onderneming.

Dit idee kan bepalend zijn voor de bijdragen van aankoop door de consument of de aankoop juist in de weg staan.

Lees meer...

Belangengroepen ter bescherming van de consument

Belangengroepen ter bescherming van de consument beogen de rechten en de macht van de consumenten tov producenten en distributanten te versterken.

  • De consumentenbeweging heeft haar wortels op het eind van de 19e eeuw.
  • Met de opkomst van de verbruikerscoöperatieven, het optreden van de vakbonden om de koopkracht van de mensen te verhogen en te verdedigen, en de gezins- en vrouwenorganisaties die vooral actief waren op gebied van vorming en opvoeding.
  • Een tweede golf situeerde zich in het interbellum:
  • Er was veel aandacht voor de armoede als gevolg van WOI
  • In de jaren ’60 zien we de opgang van gespecialiseerde consumentenorganisaties die zich vooral toeleggen op vergelijkende testen en prijs-kwaliteitanalyses.
  • De vaststelling was dat bedrijven finaal economische doelstellingen nastreefden zonder daarbij ten volle aan de consumentenbelangen tegemoet te komen.
  • Daarom stelde het Europese Handvest van de grondrechten 5 fundamentele rechten van de consument op:
  • Het recht op bescherming van gezondheid en veiligheid
  • Het recht op bescherming van financiële belangen
  • Het recht op bescherming van juridische belangen
  • Het recht op vertegenwoordiging en deelneming
  • Het recht op voorlichting en educatie
  • De laatste 20 jaar probeert de gemeenschap dmv specifieke acties de bescherming van de gezondheid en de economische belangen van de consumenten te waarborgen.
  • Verbruikersorganisaties hebben ook in België een vrij grote rol gespeeld.
  • Deze is bij het grote publiek gekend door een van zijn publicaties: Test-Aankoop.
  • Privé-initiatieven worden meer en meer gewaardeerd door de overheid.
  • In de loop van de jaren wonnen consumentenorganisaties, maar ook andere pressiegroepen zoals vakbonden,… aanzien bij consumenten en de overheid. de verschillende organisaties bundelen meer en meer hun krachten en vormen voor heel wat dossiers 1 front.
  • Dat is het gevolg van het feit dat consumentenbeleid door de overheid nog maar recent in ontwikkeling kwam en van de globale aanpas pas in de jaren ’90 werk werd gemaakt.
  • België telt maar 1 organisatie die consumentenbescherming als enige sociale doelstelling heeft: de Belgische Verbruikersunie.
Lees meer...

Overheidsinstanties

De overheid heeft als wetgever een grote impact op een onderneming.

De onderneming zal de wetgeving in haar strategie inpassen of zich zelfs inlaten in het wetgevend proces zelf.

Een goede legale strategie kan voor een bedrijf even belangrijk zijn als een superieur product of een schitterende klantenportefeuille.

Daarom zullen veel bedrijven lobbyisten in dienst nemen om druk uit te oefenen op de politieke wereld en de wetgeving.

Vanaf WO II is het handelssysteem gebaseerd op liberalisme.

Marktliberalisme: als de overheid beperkingen om tot een bepaalde markt toe te treden opheft waardoor de concurrentie aanwakkert.

Dit leidt tot meer keuzevrijheid en lagere prijzen voor de consument.

Het is de WTO die de nationale markten probeert open te stellen voor goederen, diensten, personen en kapitaal. Dit proces van liberalisering van markten probeert men uit te breiden naar heel Europa maar verloopt niet altijd zonder problemen en belangenconflicten. Om efficiënt te kunnen opereren gaat men ervan uit dat de staat maar een beperkte directe rol mag spelen in de economie (deregulering).

Tot de jaren ’80, sterke wetgeving en reglementering. Sindsdien steeds meer vraag naar deregulering. Ontstaan van:

  • meer en meer belangengroepen die hun sector willen beschermen. Een voorbeeld hiervan is Febiac voor de autoindustrie.
  • lobbyisten in dienst van eigen ondernemingen. Zij zijn continu in gesprek met de beleidsvoerders en in debat met andere organisaties om beleidsmakers beslissingen te doen nemen die positief zijn voor de desbetreffende onderneming of sector.

Vanaf de jaren ’90, overheid steeds inschikkelijker:

  • Verscheidene door de overheid opgelegde regels zijn afgeschaft of versoepeld en hebben plaats gemaakt voor zelfregulering.

Halfweg jaren ’90 is men op zoek naar een evenwicht tussen overheidsreglementering en zelfdiscipline:

  • Vrijwillige akkoorden worden door het bedrijfsleven verkozen boven opgelegde kaders en er wordt gepleit voor een internationale harmonisatie van de wetgeving.
  • Meer en meer overheidsbedrijven worden geprivatiseerd waardoor hun monopoliepositie teniet gedaan wordt. Hierdoor komt men in een situatie waar meer vrije mededinging hen zal dwingen meer aandacht te hebben voor productiviteit, kwaliteit, vernieuwing en vooral de wensen van de consument. Voorbeelden van privatiseringsprojecten zijn: ASLK, Belgacom,…

Privatisering = overheidseigendommen die overgaan in particuliere handen.

Lees meer...

De media

Sinds de opkomst van de media is er veel meer informatie in omloop. De informatieoverdracht gebeurt veel sneller en bereikt steeds grotere groepen mensen.

Massamedia  massacommunicatie  massapubliek (impact groter dan ooit)

Maar ook steeds meer gerichter naar de doelgroepen toe nl. via targeted media. Hiermee speelt het idee van de individuele benadering, bvb. Via sms. Verder zal de consument meer interactief optreden doordat ze zelf informatie gaat opzoeken.

Door de jaren heen kan men spreken van een groei van informatiestromen en kanalen. Van kranten naar tijdschriften tot radio, tv en internet die telkens een stijgende invloed uitoefenen op de publieksgroepen.

Sommige bedrijven slagen erin om virtuele sociale netwerken zo te benutten dat ze de bekendheid van hun merk vergroten of positieve associaties teweegbrengen.

-Mond tot mond reclame in een elektronische omgeving

De mate waarin consumenten via internet informatie verspreiden kan ook in negatieve zin werken.

De sneller manier waarop boodschappen verspreid worden via internet = virale marketing. (het verwijst naar een epidemie die zich via een virus verspreid)

Er is sprake van een grote standaardisering van de informatie doordat 80% van alle televisienieuwsbeelden afkomstig is van 3 grote wereldbeeldbanken, zodat de wereldrealiteit overal op ongeveer dezelfde manier aangeboden wordt. Naast deze nieuwsbeelden zijn er de films en feuilletons die wereldwijd worden bekeken op televisie en over de hele wereld worden dezelfde cd’s beluisterd. Dit brengt een verdere homogenisatie van beeld en geluid over een groot deel van de wereld met zich mee, maar in zeker zin ook van het wereldbeeld.

Fragmentatie van verspreiding

  • Kleine tv-zenders, lokale radiozenders en sterk gespecialiseerde tijdschriften richten zich steeds meer naar kleine groepen met specifieke kenmerken en behoeften (doelgericht).
  • Niet langer altijd mogelijk om het publiek via massamedia te bereiken omdat de technologie ook de mogelijkheid biedt om eventuele advertenties of reclame te weigeren. De consument beschikt dus over de macht om reclameboodschappen te mijden.

Cruciale vragen binnen het kader zijn:

  • Hoe kan een organisatie plaats inhuren in de media teneinde de afzet van haar producten te bewerkstellingen?
  • Hoe kunnen bedrijven de goodwill van de media cultiveren teneinde het bedrijfsimago, haar activiteiten en producten door de media zelf in een gunstig daglicht te stellen? Hiervoor doen vele ondernemingen beroep op een pers- of public-relationsdienst.

Samengevat:

  • Steeds meer communicatiekanalen
  • Sterk omlijnde segmenten in het massapubliek en meer en meer kunnen boodschappen geweigerd worden.

-mogelijkheid tot doelgericht werken. (targeted media)

Lees meer...

Het eerste omgevingsniveau: de publieken

Een publiek = Iedere afzonderlijke groep die feitelijk of potentieel belang heeft bij of invloed uitoefent op de organisatie.

Belangrijkste publieksgroepen:

  • Media
  • Overheidsinstanties
  • Belangengroepen
  • Grote publiek

Vroeger: het volstond voor een bedrijf om aan zijn publieksgroepen duidelijk te maken welke producten en diensten het aanbood.

Vanaf ’60: Het publiek wil nu ook weten wie of wat er achter die producten en diensten schuilgaat.

  • meer en meer gaan ondernemingen systematisch en doordacht in dialoog met hun publieksgroepen om een gunstig imago te creëren.
  • Ondernemingen proberen een gunstig imago bij de relevante publieken op te bouwen en ook deze publieken te beïnbloeden.
  • “Een organisatie communiceert met haar publieksgroepen uit eigenbelang… een bedrijf moet zich aanprijzen om te bereiken dat voor haar voortbestaan belangrijke publieksgroepen het bedrijf kennen, dat deze een positieve attitude ontwikkelen tov het bedrijf, en dat deze gaan handelen in voor dat bedrijf positieve zin.”
  • Publieken beïnvloeden niet alleen de organisatie, maar ook mekaar.
Lees meer...

De finale of consumentenmarkt

Sinds jaren 60 vond er een voortschrijdende stijging van de totale consumptieve bestedingen plaats. Gedurende de eerste helft van de jaren 90 vertoonden de Belgen een extreme spaarzin, als gevolg van hun pessimistische verwachtingen over de economische toekomst.

Binnen de consumptieve bestedingen treden er verschillende ontwikkelingen op. De verschuivingen tussen de bestedingscategorieën vormen dan ook een belangrijke leidraad om de evolutie van de consumptie doorheen de tijd te analyseren.

Hiertoe beschikt men over: de 5 jaarlijkse gezinsbudgetenquêtes die door het Nationaal Instituut voor Statistiek afgenomen wordt.

Het betreft een statistisch onderzoek naar de omvang en de samenstelling van inkomsten en uitgaven van de Belgische huishoudens.

De wet van Engel houdt in dat de uitgaven aan voeding procentueel dalen naarmate het besteedbaar inkomen toeneemt.

Wanneer het besteedbare inkomen stijgt, vindt er een absolute stijging aan uitgaven aan voeding plaats.

Er wordt dus meer geld besteed aan voeding naarmate het besteedbare inkomen stijgt. Maar de uitgaven aan voeding dalen relatief.

Dit geldt niet alleen voor voeding, maar ook voor andere primaire goederen.

Echter naarmate men meer verdient zullen de uitgaven aan luxe goederen toenemen. De wet van Engel is ondertussen ook geldig voor kleding, schoeisel en meubelen.

Op microniveau volstaan dergelijke cijfergegevens zelden.

Binnen iedere subbestedingscategorie doen zich immers totaal verschillende ontwikkelingen voor.

De veranderingen in voedingsgewoonten maken dat het totale verbruik van brood in de jaren 90 verder achteruit liep.

De bakkers probeerden offensief te reageren, onder andere door de lancering van nieuwe producten.

Het verbruik van ontbijtgranen daarentegen stegen. Ondertussen is er sprake van voortschrijdende groei.

Deze sterke groei is toe te schrijven aan:

  • Toenemende bezorgdheid om de gezondheid
  • Aantrekkelijkheid van het product voor kinderen
  • De contacten met buitenlandse leefgewoonten
  • Marketinginspanningen van fabrikanten die vooral het televisiemedium gebruiken.
  • De Belg houdt zich niet meer aan drie maaltijden per dag. Hij doet stilaan meer aan ‘grazing’, dit wil zeggen eet de hele dag door kleine hapjes waaronder ontbijtgranen.

Vervoer en communicatie, cultuur, ontspanning en onderwijs en divers gebruik met onder andere lichaamsverzorging, horeca, toerisme,… blijken reeds 45% van het gemiddelde gezinsbudget op te slorpen.

De marketer zal zich noodzakelijkerwijze moeten baseren op het beschikbaar statistisch materiaal en op de prognoses van de conjunctuuranalisten om de toekomstige reactie van de finale consument te kunnen inschatten. Praktisch kan men echter vaststellen dat de voorspellingen nogal uiteenlopend zijn en naderhand moeten bijgesteld worden. Mochten deze prognoses dan toch enige voorspellende waarde hebben, dan nog is de correlatie met de groei van een specifieke productgroep zeer verschillend.

Aanvullend zal doorgaans eigen marktonderzoek moeten polsen naar het toekomstige verbruik van een bepaald product of merk om conclusies te kunnen trekken voor de individuele onderneming.

Lees meer...

Substituten

Het erkennen van substituten komt neer op het zoeken van andere producten die dezelfde functie vervullen als de producten uit de eigen industrietak.

Deze producten vervullen dezelfde basis- of generieke behoeften.

  • Generieke concurrentie:

Concurrentie tussen productgroepen die in dezelfde behoefte voorzien.

Generieke concurrenten zijn soms schijnbaar ver van mekaar verwijderd.

Voorbeelden:

  • Auto – trein
  • Thuis eten – buitenshuis eten
  • Vers fruit – vitaminen – vitaminedrankjes
  • Gsm – email – klassieke brief
  • Zakenvlucht – telecommunicatie
  • Bus – telecommunicatie

Volgens Michael Porter hangt de globale concurrentie–intensiteit in een sector af van vijf fundamentele concurrentiële krachten:

  • De onderhandelingsmacht van leveranciers
  • De concurrentie tussen de bestaande ondernemingen binnen de sector
  • De dreiging vanwege potentiële concurrenten
  • De dreiging vanwege substituten in brede zin
  • De onderhandelingsmacht van de afnemers

ð Zie figuur p 159!!!

Lees meer...

Potentiële concurrentie

Er moet ook rekening gehouden worden met de potentiële concurrentie. Er kunnen nieuwe concurrenten de sector binnentreden.

Deze mogelijke toetreders vergroten de aanwezige productiecapaciteit.

Ze willen een gedeelte van de markt veroveren en mogelijk bezitten ze betere vaardigheden, meer middelen of een recentere technologie.

De mogelijkheid van toetreding door nieuwe marktdeelnemers vormt dan ook een bedreiging, die sterker of zwakker is naargelang de af- of aanwezigheid van bepaalde structurele en strategische toetredingsdrempels.

Investeringen die niet recupereerbaar zijn:

Toetreding tot een bedrijfstak veronderstelt dikwijls investeringen die niet te recupereren zijn in geval van faling of terugtrekken.

  • Investering in het materiële productieproces.
  • Bepaalde marketinguitgaven zoals kosten van marktonderzoek of promotie-uitgaven kunnen moeilijk teruggenomen worden.

ð deze investeringen vormen een aanzienlijke toetredingsdrempel

Schaalvoordelen:

Duiden op de verlaging van de eenheidskosten van een product bij stijgend productie – en/of verkoopvolume binnen een bepaalde periode.

Schaalvoordelen doen zich voor op productgebied (aankopen, marketing, onderzoek en ontwikkeling,…).

Het bestaan van dergelijke drempels bemoeilijkt de toetreding tot de sector.

De nieuwkomer moet:

  • Grootschalig toetreden  hij riskeert beneden zijn capaciteit te moeten werken;
  • Kleinschalig toetreden  hij heeft minder risico maar wel een kostennadeel.

Kostenvoordelen:

Gevestigde onderneming kunnen kostenvoordelen bezitten die niet verworven kunnen worden door mogelijke toetreders, wat hun omvang ook is of de door hen bereikbare schaalvoordelen. Bedoelde kostenvoordelen kunnen onder meer het gevolg zijn van:

  • Een voorsprong inzake productietechnologie
  • Een beschermde toegang tot grondstoffen
  • Een gunstige geografische lokalisatie

De leercurve duidt op de tendens om eenheidskosten te verlagen naarmate de gecumuleerde productie- en/of marketingervaring toeneemt. De in de loop van de tijd opgestapelde ervaring laat toe goedkoper te produceren en te verkopen.

Technologische voorsprong:

De voorsprong die de bestaande bedrijven bezitten inzake technologische kennis vormt een barrière voor mogelijke toetreders. Deze drempel kan echter snel vervagen door verspreiding van kennis, overgang van werknemers, het bestaan van adviesbureaus, bedrijfsspionage en de beperkte periode waarin een octrooi bescherming biedt aan het bestaande bedrijf.

Merkimage / merkentrouw:

De gevestigde ondernemingen hebben een merkimago en een klantengetrouwheid kunnen opbouwen. Dit als gevolg van de voorbije productontwikkeling, klantenservice, reclame,… of gewoonweg door de eerste te zijn geweest in de sector. Toetreders dienen ernstige inspanningen te leveren om dergelijke drempels ten gevolge van productdifferentiatie te overwinnen.

Hoge kapitaalinbreng:

De bovengenoemde drempels vergen een hoge kapitaalinbreng om de grote investeringen mogelijk te maken in productiemiddelen, onderzoek en ontwikkeling, voorraden, klantenkrediet en in het ter beschikking stellen van reclame- en promotiebudgetten.

Moeilijke toegang tot distributiekanalen:

De toetreder dient ‘zijn entree te kopen’ via zeer gunstige margesamenstelling, ongewoon interessante leveringscondities, aanzienlijke tussenkomst in de promoties vanwege de handel, … Maar zelfs dan hapt de distributie niet altijd even gretig toe.

Hevige tegenreactie van de gevestigde ondernemingen:

Een verwachte hevige tegenreactie van de gevestigde ondernemingen kan een aanzienlijke drempel vormen, waardoor de mogelijke toetreder er zelfs van afziet de sector te betreden.

Een scherpe reactie vanwege de gevestigden is waarschijnlijk naarmate:

  • Er een historiek bestaat van harde tegenacties;
  • Er meer middelen aanwezig zijn om terug te slaan, zoals vrije productiecapaciteit, kasoverschotten en leningcapaciteit, die overigens om strategische redenen kunnen aangehouden worden;
  • Er een trage groei is in de sector zodat er weinig of geen ruimte is voor nieuwkomers.

Strategische toetredingsdrempels:

Er zijn ook strategische toetredingsdrempels die het gevolg zijn van strategische overwegingen.

Zij worden bewust aangelegd om nieuwkomers het leven zuur te maken.

De productie- of leningcapaciteit kan om strategische redenen aangehouden worden.

Technologische kennis kan achter de hand gehouden worden om te gepasten tijde te worden uitgespeeld.

De prijsbepaling van een product kan ook een barrière vormen.

Een goede prijsbepaling weert mogelijke concurrenten. Te hoge prijzen trekken toetreders aan.

Ook het productassortiment kan door zijn samenstelling en omvang een strategische drempel vormen.

Zelfs via marketingbeslissingen kunnen de gevestigde bedrijven het de nieuwkomers zeer moeilijk maken.

Vb. juist voordat er een nieuw merk luiers op de markt kwam besloot Proctor & Gamble een grote promotieactie te organiseren. Ze bood al zijn klanten 4 waardebonnen aan. Er kon 1 waardebon gebruikt worden per aangekochte Pamperdoos en de bonnen waren 2 weken geldig. Na deze 2 weken herhaalde Proctor & Gamble de stunt. Het gevolg was dat het nieuwe merk, waarvan de introductie juist na de 4 promotieweken plaatsvond, geen succes kende. De meeste kopers van luiers hadden op dat moment immers een volle kast luiers en zouden in de komende weken geen nieuwe aankopen doen.

Lees meer...

Sectorconcurrentie

Een bedrijfstak = een verzameling van ondernemingen die met een vergelijkbare technologie producten voortbrengen die dicht substituten van mekaar zijn.

Productconcurrentie:

Duidt op versies van een productcategorie die in een bepaald opzicht dezelfde behoeften vervullen.

Bv. Volle melk versus half volle melk

Merkenconcurrentie:

concurrentie tussen andere merken van hetzelfde type die min of meer gelijk zijn = duidt op de mededinging die plaatsvindt tussen onderscheiden merken binnen een productcategorie.

Bv. De scheersystemen van Philips en Braun, Mobistar tegen Proximus of Base.

Mededinging in de vorm van product- en merkenconcurrentie kan vele gedaanten aannemen, zoals het invoeren van nieuwe productvarianten of productkenmerken, het scherper stellen van prijzen, het extra-promoten van producten, het verlenen van nog meer klantenservice, … Welke gedaanten deze interne sectorconcurrentie ook aanneemt, de intensiteit of hevigheid ervan wordt door de volgende factoren in de hand gewerkt:

Talrijke en evenwaardige concurrenten:

Als een industrietak gedomineerd wordt door één of enkele ondernemingen, bestaat er de mogelijkheid voor de leiders om de industrietak als het ware naar hun hand te zetten. Wanneer er veel gelijkwaardige concurrentie is, ontstaat er veel sneller onrust. Sommigen zullen menen dat ze vrij onopgemerkt en met veel kans op slagen hun positie kunnen versterken. Als ze dan gecounterd worden, veroorzaakt dit een intense strijd.

Productdifferentiatie:

Duidt erop dat de aanbiedingen vanwege verschillende producenten van hetzelfde product toch zekere onderlinge verschillen vertonen.

Sommige product- of merkverschillen zijn overwegend objectief van aard.

Andere product- of merkverschillen steunen veel meer op subjectieve voorkeur of interpretaties.

Hoe groter de productdifferentiatie die geaccentueerd wordt door de merknaam, hoe groter de vrijheid op het gebied van prijsbepaling.

Een hogere prijs kan gevraagd worden zonder een grote inkrimping van de vraag naar het merk. Productdifferentiatie maakt de concurrentie dus minder hard.

Langzame of nulgroei:

Indien de sector langzaam of helemaal niet groeit, kunnen de marktdeelnemers zich slecht versterken ten koste van mekaar. Bikkelharde wedijver is het gevolg.

Hoge vaste kosten:

Indien de concurrenten gekenmerkt worden door de aanwezigheid van hoge vaste kosten, ligt het voor de hand dat ze een voldoende groot verkoopvolume nastreven om deze kosten te dekken. Een prijzenoorlog breekt in een dergelijke situatie naar verhouding gemakkelijk uit.

Aanwezige overcapaciteit:

Hoe groter de aanwezige overcapaciteit binnen een bedrijfstak, hoe sterker de concurrentie. Deze situatie doet zich het gemakkelijkst voor wanneer de productiecapaciteit om technische redenen enkel met grote stappen kan toenemen. Als dan nog de feitelijke vraag kleiner uitvalt dan verwacht omdat er verscheidene marktdeelnemers zijn, ontstaat er veel kans op een ruime overcapaciteit en een harde prijzenoorlog.

Vb. Cardoen deed in januari 2009 een nooit geziene promotiestunt. Bij de aankoop van een wagen kreeg de klant er een 2de gratis bovenop. Deze stunt is een voortvloeisel van de grote stocks aan onverkochte wagens.

Hoge uittredingsdrempels:

Duiden op strategische en zelfs emotionele elementen die het verlaten van de sector bemoeilijken, ook al is de gemaakte winst klein of lijdt men verliezen.

Drempel veroorzaken een taai gerekte aanwezigheid in een sector, dikwijls tegen de economische logica in, met pijnlijke mededinging als gevolg.

Bv. de aanwezigheid van arbeidsovereenkomsten, waardoor het ontslaan van werknemers ongemeen duur wordt. Een emotionele betrokkenheid van de eigenaars, de leiding en de werknemers van een bedrijf.

Lees meer...

Concurrenten

De marketer dient rekening te houden met de feitelijke of mogelijke activiteiten van anderen. De acties van de ene beïnvloeden in min of meerdere mate de aanpak en het slagen van de andere.

Concurrentie = de wedijver of mededinging tussen aanbieders van producten.

Aantal leveranciers?

Monopolie:

De productgroepen of merken worden door de afnemers als uniek aangeduid. De producent bezit een uitsluitend recht tot het verhandelen of het verrichten van iets.

Oligopolie:

Marktsituatie waarbij voor een bepaald product de markt slechts door een klein aantal producenten of verkopers wordt beheerst

Vrije mededingers:

Volledige concurrentie.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen