De boosdoener als zelfbedrieger en de vergeving van het kwaad
Hoe kunnen we verklaren dat een goed mens ook het kwaad kan doen?
Het kwaad gebeurt niet door een bepaald iemand maar door menselijke trekken. Deze menselijke trek is het opdelen van ons leven in verschillende fragmenten (=fragmentatie.) We gaan bijvoorbeeld naar ons werk, maar een ander fragment van ons leven is het gezin waar we elke avond bij thuis komen. Het ene fragment weet niet wat er gebeurt of wat je doet in het andere fragment of fragmenten. Dit doen we, als dader, bewust om niet geconfronteerd te worden met het kwaad dat we doen in het ene fragment en om het kwaad te vergemakkelijken. Zo kunnen we ons schuil houden voor het kwaad in het andere fragment.
Het is eigenlijk een beschermingsmechanisme tegen het kwaad. We willen niet met het kwaad dat we aanrichten in dat ene fragment van ons leven geconfronteerd worden. Aan kwaad doen wordt gemakkelijker door deze fragmentatie. Door deze fragmentatie kunnen we verschillende levens lijden. De dader kan in het ene fragment de meest gezellige persoon zijn, van het gezin, maar op zijn werk is het een echte bloeddorstige man die andere kwaad doet. Met deze fragmentatie gaan ook verschillende leugens mee, om er voor te zorgen dat je niet geconfronteerd wordt met het kwaad dat je aan richt in dat ene fragment. Maar deze leugens, die je zelf hebt gemaakt, ga je geloven. Je wordt als dader eigenlijk slachtoffer van je eigen leugens en fragmentatie. Dit slaat op zelfbedrog. Hij doet het kwaad met een geweten. Voordat we over vergeving praten moeten we een onderscheid maken:
- A priori – principieel: als we helemaal geen vergeving mogelijk maken drijven we de persoon nog meer in zelfbedrog. Het is nu toch al te laat.
- A posteriori – feitelijk: vergeving is geen remedie. We mogen niet iedereen vergeven, zelfs zonder dat de dader iets moet doen. Zo is hij van buitenaf gereinigd, maar binnen in nog steeds hetzelfde. We moeten wachten op een proces van bekering