DE GODSBEWIJZEN VAN DESCARTES
- Hoe brengen we deze twee conclusies van het ik en de wereld samen?
- (= problème du pont, het overbruggingsprobleem)
- => Via God. Hij gaat God bewijzen.
- 1. Het a-posterioribewijs: Wanneer ik beseft dat ik twijfelt, betekent dit dat ik ook weet heeft van zijn onvolkomenheid. Dit is slechts mogelijk als ik me kan vergelijken met het idee van een volmaakt wezen! Hoe kan je dit idee nu gekregen hebben? Dit idee kan alleen maar in ons gelegd zijn door een perfect wezen dat werkelijk bestaat. Dat perfect wezen noemen wij God.
- 2. Het a-prioribewijs: Er moet een volmaakt wezen bestaan en moest dit een onvolmaakte eigenschap hebben dan bestaat er ander waarbij die eigenschap wel volmaakt is en moest dat dan weer een onvolmaakte eigenschap hebben, dan bestaat er nog wel een wezen waarbij die onvolmaakte eigenschap wel volmaakt is enzovoorts enzovoorts… Dit volmaakt wezen is in zijn ogen God. God kan dus geen mal-ingenie zijn want dan zou hij onvolmaakt zijn. We kunnen dus vertrouwen op ons redeneren aangezien die mal-ingenie wegvalt.
- PROBLEEM: Godsbewijs wordt onmiddellijk afgekraakt!
- Godsbewijzen zijn ook redeneringen en daarvan hebben wij slechts zekerheid omdat God bestaat en hij ons niet in dwalingen zal leiden.
- => Men moet God dus veronderstellen in de bewijzen van Descartes om zijn bestaan te kunnen bewijzen. Zijn bestaan is dus nog niet echt bewezen!
- Gevolg: Hoe kunnen we ik en wereld nog samenbrengen als God niet bestaat?