Hegel (1770-1831)
Zijn theorie berust op drie pijlers: (zeer belangrijk voor examen)
(1) logica
= ontologie of zijnsleer
→ gaat over het Zijn van God voor de Schepping: God bestaat zonder enige innerlijke tegenstelling
(2) natuurfilosofie
→ maar door de Schepping waarbij God zich vervreemdde in de materiële wereld, ontstaat een ongelofelijke contradictie tussen de zuivere geest en de stof
→ het is deze contradictie die de motor zal worden van elke verdere ontwikkeling.
(3) filosofie van de geest
→ deze ontwikkeling zie je al in de natuur, in de evolutie van het anorganische tot de planten en de dieren, maar eerst in de mens begint de terugkeer van de geest naar zijn oorsprong
Zo verklaart Hegel de hele ontwikkeling van de geschiedenis: terugkeer, via contradicties, van de geest uit het ‘anders zijn’ (de natuur) tot God.
Ook de mensheid maakt een langzame evolutie door:
(1) de mens is een intuïtief wezen
(2) verschijnend bewustzijn (het bewuste denken)
(3) hoogste trap van de evolutie: als subjectieve geest ziet hij zijn eigen geestelijke substantie als identiek met zijn bewuste (denkende en willende) handelen
Verbonden met deze evolutie van het individu voltrekt zich de evolutie van de door de mensen geschapen instellingen, die Hegel de objectieve geest noemt: het Recht, de Moraal, de Zedelijkheid.
Omdat elke stap van deze ontwikkeling zo belangrijk is en niets verwaarloosd mag worden, werd Hegels werk een soort samenvattende en verklarende encyclopedie van de hele menselijke cultuur vanaf de schepping.
Naast de uitwerking van het indrukwekkende systeem en het historische optimisme is Hegel vooral belangrijk voor de ontwikkeling van de dialectiek. (cfr. Heraclitus) Maar pas bij Hegel krijgt deze methode haar moderne betekenis. Uitgaande van de grote contradictie tussen God (Geest) en de Natuur (Stof, Materie) ontwikkelt Hegel zijn denken in overeenstemming met de dialectische gang van de wereld. Alles verloopt volgens het schema: thesis (T) – antithesis (A) – synthese (S)
Vb 1: zijn (T) – niet zijn (A) – worden (S)
VB 2: absolute monarchie (T) – volksmacht (A) – constitutionele monarchie (S)
Deze synthese is dus geen compromis (een beetje van allebei), maar het resultaat van een botsing tussen thesis en antithesis, die beide in de synthese worden opgeheven.
Opmerking
Pagina 133: zeer goede samenvatting