Kierkegaard (1813-1855)
Voor Kierkegaard is de concrete mens, het individu, het centrum van de wereld en de filosofie. Hij legde de nadruk op het geïsoleerde individu, dat hij niet of weinig in zijn sociale en historische omgeving beschouwt.
Hij vertrok vanuit een christelijk zelfbewustzijn en melancholie. Hij gaat uit van concrete ervaringen van het individu (ik): wat telt is de werkelijke existentie van de mens, want alleen daarover is volgens hem filosofie mogelijk en zinvol.
Wanneer je nadenkt over de situatie van de mens en de wereld, kom je tot het inzicht in de zinloosheid en leidt een denkend mens tot angst en wanhoop.
Hoe geraakt een mens uit de diepe en erg reële angst?
- Niet door zich op het esthetische te gooien (de uiterlijkheden)
→ leidt tot verveling en nog diepere wanhoop
- Niet door het ethische (de innerlijkheden)
→ staat reeds op een hoger niveau, maar verlost de mens toch niet uit de angst
- Alleen door het opgeven van zichzelf aan God, het religieuze, dat je echter alleen maar kan bereiken via dit inzicht in de zinloosheid van de wereld en de wanhoop over je eigen bestaan
Daaruit volgt dat de mens voor zijn eigen leven verantwoordelijk is, dat hij existentieel moet denken en handelen en zich zonder voorbehoud aan het ontdekken van de christelijke waarden moet wijden, ook al leidt dat tot het martelaarschap.
Er zitten 2 belangrijke elementen in het denken van Kierkegaard:
(1) op zich aangewezen kan de mens slechts tot angst en wanhoop komen
→ dat is de ware existentie van de mens in de wereld
(2) door de overgave aan God komt de mens tot een zinvol hoger leven in het religieuze waar alleen nog redding kan gevonden worden
Samenvatting
Kierkegaard
- het individu op zich
- zocht de oplossing in de overgave aan een persoonlijke God
Marx
- het individu is een deel van een sociaal-historisch bestel
- zoekt de bevrijding door de revolutionaire verandering van de maatschappij
→ Sartre zal proberen beide denkrichtingen in een synthese te verenigen