Plato
‘eerste idealist’
Eerste principe = ideeënleer ; niets is zo volmaakt als het idee
- de echte ‘werkelijkheid’ is dat ideaal
- wat wij realiteit noemen is slechts een zwakke afschaduwing (cfr. allegorie van de grot)
- via begrippen tot de wereld kunnen opstijgen bewijst onsterfelijkheid ideeën
- boek ‘Pheadrus’: ziel als driespan: rede (wagenmenner) zorgt voor evenwicht bij handelen (paarden)
- ene zijde: onze wil (nobele paard) - goede ziel
- andere zijde: onze lust (weerspannige paard) - slechte lichaam
Tweede principe = kennisleer ; alleen maar kennen door wereld van ideeën te herinneren
- hoogste idee: ‘schoon-goede’, verwezenlijkt in God
- moeite die mensen id grote moeten opbrengen om zich te bevrijden
=> ‘intense nadenken over het ware’
=> vergt veel discipline (thumos) om verleidingen (epithumos) te weerstaan
- eens kunnen bevrijden, niet meer zo evident om zich bezig te houden met ‘gewone menselijke aangelegenheden’
Derde principe = deugdenleer ; orde en harmonie van de ziel te bereiken
- deugden zijn leidraad bij politieke handelen vr verwerkelijken utopische staat
- door ‘natuurlijk ongelijkheid’ verschillen per stand:
* boeren/arbeiders: bescheideniheid, gehoorzaamheid, matigheid
* soldaten/ambtenaren: dapperheid, moed
* heersers: praktische wijsheid
-> gezamenlijk: rechtvaardigheid!
- staat dus door filosofen geleid
Samengevat: - minderwaardigheid van materiële werkelijkheid
<-> wereld vd geest
ideale maatschappij: heel hiërarchisch, ondemocratisch
- vaak gebruikt om machtsverhoudingen te verdedigen
<-> werkelijkheid niet als enige optie beschouwen, denken over andere