Wat is filosofie (deel 2)?
Filosofen waren mensen die in de bloeiende handelssteden en havens van Klein-Azië en later in de grote Griekse metropolen een antwoord zochten op de reeks vragen die tot dan toe door mythologie en godsdienst behandeld waren of die om praktische redenen opzij geschoven werden:
- Waar komt de wereld vandaan en waaruit bestaat dit heelal? (kosmologie)
- Hoe bereiken we de beste vorm van menselijk samenleven? (politiek)
- Bestaat er een absolute waarheid en hoe kunnen we die kennen? (epistemologie, kennisleer)
- Wat noemen we goed en kwaad, en waarom? (ethica, moraal)
- Wat zijn de regels van het denken? (logica)
Priesters vertelden de mythen van de stam verder, maar er komt een punt in het sociale en historische groeiproces, waarop deze mooie verhalen niet meer volstaan en de nieuwsgierigheid is gewerkt. Het is deze nieuwsgierigheid, gekoppeld aan de groeiende ervaring (experimenten, reizen, contacten met andere culturen) die de drijfveer blijft van alle wetenschappelijk en uiteraard filosofisch denken.
- Filosofie = wijsbegeerte, een manier van denken
- Economie, sociologie, psychologie,… zijn voortgekomen uit de filosofie
- Filosofie (waarden en normen) ↔ religie (dogmatisch)
- Wijsbegeerte = leer en wetenschap der begrippen in hun hoogste algemeenheid opgevat
- Inzicht en zinzicht: nieuwsgierig naar de oorsprong
- Filosofie is ontstaan dankzij de economische activiteit
De filosofie breekt met mythen, voorwaarden om aan filosofie te doen:
- Ervaring opdoen = tijd om te denken
- Geïnteresseerd, gemotiveerd en nieuwsgierig zijn
→ de motor van de wetenschap
Wegen om aan wetenschap te doen:
- Inductieve weg ↔ deductieve weg
- Empirisch ↔ rationeel