Associatiepsychologie
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1318 keer
Associatiepsychologen zochten naar mechanismen in de geest om kennis van psychische verschijnselen op te nemen in de natuurwetenschap, Ze wilden vooral begrijpen hoe ons denken en onze kennis van de wereld tot stand komt, en hoe betrouwbaar die kennis is. Zij waren empiristen en vonden dat de oorsprong van kennis in de objectieve wereld moest worden gezocht.
Associationisten spreken over gewaarwordingen. Dit zijn de zintuiglijke gegevens die wij tot ideeen vormen. Gewaarwoorden zelf zijn nooit fout, de vergissingen ontstaan tijdens het bouwproces.
Als gewaarwordingen worden ontvangen, worden ze samengevoegd met eerdere zintuiglijke ervaringen. Zo worden ideeen gecreerd. Zo kun je bijvoorbeeld bang zijn voor vogels omdat je daar ooit een enge film over hebt gezien. John Locke vond het principe van aangeboren ideeen maar raar. Het is niet aan te duiden welke ideeen aangeboren zijn, en er zijn geen universeel aanvaarde ethische ideeen.
Hij bedacht een andere theorie. De geest is bij geboorte een tabula rasa, een onbeschreven blad, en wordt gevuld door ervaringen. Gewaarwordingen noemt hij enkelvoudige ideeen (bijvoorbeeld zwaar, ruw, oranje, rond). Deze komen los van elkaar onze geest binnen voor ze worden samengevoegd tot complexe ideeen. Hoe dit gebeurt, hoe iets materieels om wordt gezet in iets psychisch, blijft onduidelijk, net als bij Descartes. Bij dit proces is de geest vrij passief, we ontvangen de gegevens uit de buitenwereld alsof onze geest een spiegel is.
Locke zag ideeen als afbeeldingen in het bewustzijn van eigenschappen van voorwerpen daarbuiten (imagisme).
Volgens Locke zijn er twee soorten eigenschappen:
- primaire eigenschappen: behoren volledig tot de materiele aard der dingen zoals vastheid, vorm, beweging
- secundaire eigenschappen: zijn niet als zodanig in de dingen te vinden, maar ontstaan pas in onze zintuigen, bijv kleuren, geluiden en smaken
Het empirisme leidt tot problemen, waaronder het volgende: als je geen directe toegang hebt tot de buitenwerele, hoe kun je dan zeker weten of de mentale representatie die je hebt (bijvoorbeeld van een tafel) wel min of meer op het origineel lijkt?
Berkeley had hier de oplossing voor. Volgens hem is het helemaal niet zo zeker dat er stoffelijke dingen zijn. Het is niet nodig om aan te nemen dat er buiten ons bewustzijn een meteriele wereld bestaat. Hij is een idealist: de werkelijkheid bestaat in ons eigen denken. We ontvangen wel ideeen, maar deze zijn niet afkomstig van stoffelijke voorwerpen, maar van God.
Berkeley bedoelde niet dat de dingen om hem heen niet bestonden, maar hij wilde aantonen dat er achter de waargenomen eigenschappen niet nog een ‘drager’zit. Een ding is niet meer dan een bundel van eigenschappen. Het hele idee creeer je vervolgens zelf.
Berkeley merkt op dat ruimte opzich niet waar te nemen is, maar dat we wel voorwerpen in de ruimte kunnen zien. Dit komt door associatie: je koppelt kinetische gewaarwordingen (je ogen die langs het voorwerp heen en weer glijden) aan andere zintuigen; vooral tast en gehoor. Berkeley was een radicalere empirist dan Locke. Hij zei dat mererie an sich niet waargenomen kan worden en daarom dus ook niet bestaat.
Hume was nog radicaler: het begrip geest of bewustzijn valt niet waar te nemen en bestaat dus niet. Het bewustzijn is niet meer dan een bundel voorstellingen (van eigenschappen van voorwerpen). Hetzelfde geldt voor de ziel, de identiteit, het zelf, het ik. Als we ons iets voorstellen wat niet op zintuiglijke gegevens is terug te voeren, dan is dat waarschijnlijk een illusie. Identiteit kun je niet waarnemen, dus het bestaat niet.
Het empirisme zorgt voor een probleem. Volgens het empirisme kun je geen gortere zekerheid bereiken dan door inductie (algemene uitspraken op basis van observaties). Maar, het aantal observaties is altijd te beperkt om een algemene wet te aanvaarden. Je kunt niet zeggen dat alle zwanen wit zijn, misschien kom je morgen wel een paarse tegen.
Volgens Hume bestaat oorzakelijkheid niet: oorzaakgevolg-relaties zijn in feite associaties uit gewoonte (door eerdere ervaringen). Ons hele wereldbeeld hangt van gewenning aan elkaar.
Drie associatiewetten:
- continguiteit in tijd en plaats: iets dat op dezelfde tijd/plaats voorkomt (conditionering)
- contrast
- gelijkenis