De monarchale dynamiek
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 927 keer
Algemene kenmerken van vroege monarchieën
1) belangrijke inbreng van Kerk en christendom in de uitbouw
keizers en koningen kregen uitdrukkelijke missioneringopdracht mee bij hun erkenning door de Kerk; drie omstandigheden verklaren dit verband
- kersteningproces in 1000 niet diep doorgedrongen in Europa >> heidense of anders –gelovige gebieden open voor universalistische en exclusivistische christelijke Kerk
- Kerk is enige instelling die op continentale schaal de culturele standaard van het Romeinse rijk overeind houdt te midden van de feodale competitie en migratiebewegingen
- ambitieuze krijgsheren tooiden zich graag met de sacrale waardigheid; ze verhieven zich boven hun concurrenten en maakten hun machtspositie onaantastbaar
2) twee categorieën:
a) primaire of autonome
gevolg van een ontwikkeling vanuit de betreffende samenleving zelf (vb. Frankische en Servische expansie en de Reconquista)
→ beschikken over meer menselijke en materiële middelen en daardoor in staat elders ontwikkelingen op gang te brengen
b) secundaire of afgeleide
van buitenaf opgelegd of uitgelokt, de creatie, omvorming of verdwijning van een koninkrijk gebeurt onder druk van een of meer andere
(vb. Polen en Bohemen, gecreëerd door het Duitse Rijk)
=> uitzondering!
Engelse expansie primair t.o.v. westelijk Frankrijk, Wales, Schotland en Ierland, secundair t.o.v. de Denen en Normandiërs
3) autonome vormingsprocessen:
zowel het Duitse Rijk, als Frankrijk, als Engeland beschikten over de onmisbare troeven nodig voor de groei van een monarchale macht; nl. omvang, geconcentreerde ligging en productiecapaciteit
- Ottonen: de Hausmacht groeit uit tot een substantieel koninklijk domein
- Karolingers beschikten over een aanzienlijk en productief kroondomein
- Capetingers; geconcentreerde ligging van hun bezittingen in het meest vruchtbare en best bereikbare deel van de regio
- Willem de Veroveraar zorgde ervoor dat zijn grootste vazallen verspreid waren tot in alle uithoeken van het pas veroverde land
4) essentieel territoriale ontwikkelingen:
- koningen beschikten over veel vruchtbaar land en konden daardoor nog meer land veroveren
- anderzijds Denen en Normandiërs die volgens de traditie van de Vikingen land veroveren overzee; na een periode van plundering, vestigen ze zich sedentair
- ca. 1200 zijn de demarcatielijnen tussen de koninkrijken voorlopig globaal getrokken; randgebieden blijven over
→ kleine, maar gestructureerde gebieden, gelegen aan kusten en in raakvlakken tussen invloedsferen (vb. Italië)
→ door de grensligging zowel bedreigd, als relatief autonoom
anderzijds andersoortige structuur:
vorsten krijgen minder gemakkelijk controle over kuststreken
naarmate de bezittingen van de vorst toenamen, moesten zij meer personeel aannemen
=> MAAR:
* feodale grondbezitters wilden behoud en uitbreiding van hun patrimonium
* families maakten gebruik van huwelijks –en verervingstrategieën
* in geval van betwisting: fysieke geweldsmiddelen
>> verambtelijking
BESLUIT:
opkomende territoriale vorsten van de 10e tot de 13e eeuw waren in feite de winnaars van de strijd voor controle over schaarse overschotten van een nog weinig productieve landbouweconomie. ook bij suprematie waren ze bovenal aangewezen op het goede beheer van hun uitgestrekte domeinen