Demografische transities in de 19e en 20e eeuw (28-05-2013)
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 3144 keer
Demografisch transitiemodel: meer landbouwproductie, minder infectieziekten, beter drinkwater, minder moerassen, meer hygiëne, pasteurisatie, consultatiebureaus -> sterftedaling -> bevolkingsgroei -> later/minder trouwen, emigratie, productiegroei, te vondeling leggen/kindermoord, minder kinderen krijgen, afhankelijk van tradities, wetgeving, sociale bewegingen etc.
Individuele bereidheid tot beperking van het kindertal: gestegen (opportuniteits-)kosten van kinderen, de ervaring dat meer kinderen blijven leven, de perceptie dat minder kinderen voordelig is, de overtuiging dat men zelf het kindertal mag bepalen en de mogelijkheid over seks te praten en manieren te vinden als man en vrouw. Oude opvatting: meer mogelijkheden dus meer geboortebeperking, maar nieuwe opvatting: mogelijkheden waren er al, maar motivatie miste.
Pioniers (Eur. aristocratie, Fra. boeren, VS) zetten de trend, die volgers door uitbreiding verplicht onderwijs volgen en de treuzelaars blijven door niet-bewegende economie/demografie of sterke tegenkrachten nog bij het oude model. Tegenkrachten waren het (christelijk) zedelijkheidsoffensief, regeringen die neomalthusiaanse propaganda verboden, de paus en zijn casti connubii en pro-natalisme vanuit de overheid. In het interbellum daalden het kindertal en het aantal kinderlozen, door ontkerkelijking, combinatie met werk, recreatie en modern consumptiepatroon. Na WO II werd de schuld aan werkloosheid, oorlogsdreiging en ondervoeding gegeven, maar Kok vindt dat onzin. Na WO II vindt een babyboom plaats, maar een stijging van de geboortes was al eind jaren ’30 ingezet dus de conventional wisdom dat de thuiskomst van soldaten voor een geboorte-explosie zorgde is incorrect. Demografische verklaringen van een ‘inhaalactie’ (onjuist, want duurt tot de jaren ’60) en vroeger en vaker trouwen. Economische verklaringen van een verschil tussen verwacht en werkelijk inkomen, relatief laag vrouweninkomen, vrije tijd door huishoudapparaten en verdreven jonge vrouwen van de arbeidsmarkt houden ook geen steek. Politieke verklaringen leggen de nadruk op de kinderbijslagregelingen.
Tussen 1900 en 1950 kwam het ‘standaardgezin’ op, met verburgerlijking van arbeidersgezinnen, kameraadschappelijk huwelijk in de middenklasse en arbeidswetgeving/sociale verzekeringen/schoolartsen e.d. vanuit de staat.
De Tweede Demografische Transitie is geen onomstreden concept. Vanaf 1965 koppelden de pil en de seksuele revolutie seks los van kinderen en huwelijk. Er traden enorme, tot op heden voortdurende veranderingen op in de gezinsvorming, maar is dit een nieuwe ontwikkeling of een volgende fase van de Eerste Demografische Transitie? Echtscheiding kwam op door romantisering van het huwelijk, langere levensverwachting en mogelijkheden tot zelfstandigheid van vrouwen. In 1971 werd de ‘grote leugen’ (overspel was enige reden om te scheiden) van 1883 afgeschaft. Hertrouw nam af.
Verklaringen voor buitenechtelijke geboorten en ongehuwd samenwonen (19e-begin 20e eeuw): voortleven verlovingstradities, beperkende huwelijkswetgeving, erfrecht, problemen van migranten/ arbeiders/soldaten en ‘subculturen’/prostitutie. Late 20e-begin 21e eeuw: stedelijke avantgarde, samenwonen als nieuwe norm maar toch oude patronen in veel landen.
Verklaringen voor de tweede DT: emancipatie, seksuele revolutie, secularisatie, verschuiving naar postmaterialistische waarden (piramide van Maslov)? Of is het gewoon een voortzetting van de eerste DT? Wordt 2DT wel universeel? Is het zekerweten niet onomkeerbaar? Effect van ‘waarden is moeilijk te meten… Postmaterialisme – maar juist veel buitenechtelijkheid in arme landen… Bovendien werken oude tradities vaak door.