Economische groei en levensstandaard
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1124 keer
Tijdens de jaren vijftig en zestig steeg het BNP per hoofd in alle Westerse landen aanzienlijk. Het gaat hier om unieke groeiprestaties in de wereldgeschiedenis die zorgden voor een versterking van de positie van West-Europa in de wereldeconomie. Er ontstond een voortdurende vraag naar arbeidskrachten, die men ging zoeken in het buitenland en bij vrouwen en ook de onderhandelingspositie van de vakbonden verbeterde aanzienlijk. Ook de tertiaire sector won aan belang.
De vraag blijft of welzijn en economische groei wel gepaard gaan. Inkomens gaan immers over welvaart of het materiële ten opzichte van welzijn. Wat met de gezondheid, de kwaliteit van leef- en werkomstandigheden, de politieke vrijheid enzovoort? Daarnaast zijn er de verschillende schadelijke bijverschijnselen van economische groei zoals milieuverontreiniging en de depreciatie van huishoudelijke arbeid.
Er is uiteraard sprake van een sterke stijging van de koopkracht van de gemiddelde arbeider dankzij de stijging van lonen en salarissen. Een stijging van de levensstandaard brengt een daling van de arbeid met zich mee: geld wordt ingewisseld voor vrijheid. Ook ontstaat er een langzame daling van de loonspanningen (= verschil tussen arm en rijk). Hiermee gaat een langzame groei van de bevolking gepaard, wat zorgt voor een discrepantie tussen een snelle toename van het BNP en een langzame verruiming van de werkgelegenheid. Ook is er een toename van de sociale uitkeringen. Dit op basis van de principes van rechtvaardigheid en solidariteit. Het is ontstaan in de 19de eeuw (Bismarck: om het bewind te legitimeren en een natie te vormen), maar kende in de naoorlogse periode een sterke expansie. Dit zorgt voor een automatische stabilisator van het economische leven. Dit gebeurde aan de hand van een toename van de collectieve voorzieningen en een uitbreiding van de verzorgingsstaat. Er trad echter een recessie op in de jaren zeventig, mede dankzij een verhoging van de sociale uitgaven door een sterke daling van de mortaliteit en nataliteit, met als gevolg een stijging van de werkloosheid, die later structureel bleek te zijn. Men moet nu op zoek gaan naar alternatieven.
Ondanks een sterke stijging van de loonkoopkracht daalt de inkomensongelijkheid zeer langzaam. Men probeert een herverdelend effect in te voeren onder meer door progressieve directe belastingen, die zorgen voor een degressief karakter en een tertiaire inkomensverdeling door middel van inkomenstransfers en collectieve voorzieningen. Deze laatste leiden echter tot wat men het matteüseffect noemt.