Immanuel Kant
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1962 keer
·Kant ging er net als Hume van uit dat zintuiglijke waarneming niet door het experiment gezuiverd kan worden, maar hij wilde Humes conclusie dat zekere kennis over de werkelijkheid daardoor onmogelijk is niet accepteren. Volgens hem was zekere kennis over de werkelijkheid wel mogelijk en hij onderzocht hoe zulke kennis mogelijk was. Hij deed dit door aan te tonen dat synthetisch a priori uitspraken (zekere uitspraken over de werkelijkheid voorafgaand aan de waarneming) mogelijk waren.
·Zekere kennis over de werkelijkheid is mogelijk door de structuur van de menselijke geest. Onze kennis is zoals die is omdat die vormgegeven wordt door aanschouwingsvormen en categorieën die in de geest zelf aanwezig zijn. Kant noemde ons aangeboren besef van ruimte, tijd, kwantiteit, kwaliteit, relatie (oorzakelijkheid) en modaliteit (mogelijkheid, zijn, noodzaak). De geest registreert niet passief indrukken uit de buitenwereld, maar is zelf actief in het construeren van kennis. Dit wordt genoemd de copernicaanse wending van Kant: zoals Copernicus aantoonde dat de zon niet om de aarde, maar de aarde om de zon draait, toonde Kant aan dat menselijke kennis niet voortvloeit uit het ding, maar uit de geest. Ons kenvermogen speelt een actieve rol in de constructie van onze kennis van de werkelijkheid; kennis is niet een passieve registratie van ervaring. Eigenlijk zegt Kant dat onze geest een gereedschapskistje heeft waarmee kennis van de werkelijkheid in ons hoofd komt: niet maar. Het betekent dat de geest niet de wereld van de dingen zelf (Dinge an sich) kent.
·De vormen en categorieën van de menselijke geest zijn niet empirisch vast te stellen. Zij zijn transcendentaal. Het zijn geen dingen maar voorwaarden zonder welke kennis niet mogelijk is. Tezamen heten die vormen en categorieën het transcendentaal subject.
·Menselijke kennis was volgens Kant niet subjectief, niet volkomen afhankelijk van de individuele geest. De vormen en categorieën waarmee de geest kennis construeerde, waren kenmerken van de menselijke geest als zodanig. Ieder mens beschikt over die vormen en categorieën. Het transcendentaal subject was universeel.
·Volgens Kant waren synthetische a priori uitspraken (zekere kennis voorafgaand aan de waarneming) mogelijk op grond van het transcendentaal subject.
·Ook in de ethiek: naar analogie van de copernicaanse wending: de menselijke geest heeft transcendentale, ethische regels die zijn gevoel in toom houden. Bijvoorbeeld: de gulden regel: behandel een ander zoals je zelf behandeld zou willen worden.
·Kants vertrouwen in de rede (zowel in de filosofie als de ethiek) maakt hem een belangrijke vertegenwoordiger van de Verlichting.