Karl Popper
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1861 keer
·Ook Popper zocht niet naar een verklaring voor de mogelijkheid van objectieve kennis, maar naar een verklaring voor de verandering en verbetering van kennis. Ook hij keek naar de uitspraken van wetenschappers. In tegenstelling tot de leden van de Wiener Kreis, wordt het onderscheid tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke uitspraken volgens hem niet bepaald door het zoeken naar de empirische fundering van uitspraken (= het verificatie- of confirmatiecriterium).
·Hij voerde twee argumenten aan tegen het verificatie- of confirmatiecriterium:
–Inductie is niet logisch dwingend. Een universele uitspraak kan nooit door empirische waarneming dwingend bevestigd worden, omdat die uitspraak altijd door een volgende waarneming weerlegd kan worden. De uitspraak ‘alle raven zijn zwart’ kan na jaren ineens weerlegd worden door de waarneming van één witte raaf. Popper noemde dit Humes inzicht, want Hume begreep dat inductie onmogelijk was.
–Er is geen reden om metafysische uitspraken af te wijzen als niet-wetenschappelijk. Ook niet-verifieerbare uitspraken kunnen dienen om wetenschappelijke kennis te vergroten. Alle kennis is in principe theoretisch (analytisch). Popper noemde dit Kants inzicht1, want Kant begreep dat kennis door de geest geconstrueerd wordt.
·Poppers conclusie luidde dat wetenschappelijke kennis zich onderscheidt door falsifieerbaarheid. Echte wetenschap zoekt haar uitspraken zo te formuleren, dat zij gefalsifieerd kunnen worden. Daarentegen zijn pseudo-wetenschappelijke uitspraken zo geformuleerd dat zij niet weerlegd kunnen worden: heel algemeen of juist heel specifiek.
·Proces van falsificatie:
–Een wetenschapper doet een uitspraak, een hypothese
–Deze hypothese (bijvoorbeeld ‘Alle zwanen zijn wit’) wordt niet getoetst aan de observatie, maar aan theoretische uitspraken (basiszinnen); voorbeelden van basiszinnen: ‘er bestaat een witte zwaan’, ‘er bestaat een bruine zwaan’. Een basiszin die in logische tegenspraak met een theorie is (‘Er bestaat minstens één zwaan die niet wit is’), heet een potentiële falsificator.
–Wetenschappers moeten aangeven welke basiszinnen zij als potentiële falsificatoren aanvaarden, dat wil zeggen onder welke omstandigheden zij bereid zijn om hun theorie op te geven. Alleen dan is de uitspraak van de wetenschapper wetenschappelijk te noemen.
–Uitvoeren van een cruciale test: systematisch uitvoeren van een observatie of experiment om de geldigheid van de potentiële falsificator te testen.
–Indien de potentiële falsificator aanvaard wordt, is de theorie gefalsifieerd; indien niet, is de theorie gecorroboreerd.
–Indien de theorie gefalsifieerd wordt, kan die vervangen worden door een betere: falsificatie verklaart de verandering en verbetering van kennis. ·Opmerkingen:
1. Corroboratie is niet gelijk aan (empirische) confirmatie of verificatie. Ook een theorie met een hoge mate van corroboratie kan in de eerst volgende toetsing weerlegd worden. Corroboratie zegt niets over het toekomstige succes van de theorie. Popper toont zich zo een fallibilist. Hij gaat uit van de fundamentele feilbaarheid van kennis – ook van de schijnbaar meest zekere kennis.
2. Falsificatie is deductief. De weerlegging wordt niet afgeleid uit een waarneming (= inductief), maar volgt logisch dwingend (= deductief) uit het aanvaarden van de basiszin.
3. Het opstellen van een basiszin is een kwestie van een beslissing. We spreken af dat die en die gebeurtenissen een theorie zullen weerleggen.
4. Zo’n conventionalistische positie dreigt elke theorie immuun te maken tegen falsificatie. Popper geeft dit toe, maar stelt dat wetenschappers bij het aangeven van basiszinnen integer moeten zijn en conventionalistische trucs moeten vermijden: basiszinnen moeten zo algemeen mogelijk zijn (‘er bestaat een gekleurde zwaan’ niet ‘er bestaat een lila zwaan’); basiszinnen mogen niet achteraf geherinterpreteerd worden.
5. Strikt genomen is het volgens Popper niet mogelijk om uit een aantal theorieën de beste te kiezen. Toch gaf hij twee aanwijzingen om een bepaalde theorie de voorkeur te geven boven een andere:
–De theorie met een hogere corroboratiegraad verdient de voorkeur boven een theorie met een lagere.
–De theorie met een grotere empirische inhoud verdient de voorkeur boven een theorie met een kleinere. De empirische inhoud van een theorie is groter naarmate de klasse van potentiële falsificatoren groter is. Van de twee theorieën ‘alle zwanen zijn wit’ en ‘alle zwanen hebben een lichte kleur’ heeft de eerste theorie een grotere empirische inhoud omdat die allerlei potentiële falsificatoren heeft zoals ‘er bestaat een gele zwaan’, ‘er bestaat een beige zwaan’, ‘er bestaat een oranje zwaan’, ‘er bestaat een licht blauwe zwaan’, die de andere theorie niet heeft.
6) Let op het verschil in houding ten opzichte van wetenschap tussen de logisch-empiristen en Popper. Volgens de logisch-empiristen was wetenschap het zoeken naar empirische bevestiging van bestaande kennis met het doel universele of objectieve waarheid te ontdekken. Volgens Popper leidde verificatie slechts tot bevestiging van bestaande kennis; de logisch-empiristen vergaten dat kennis ergens moet beginnen met een gedurfde, nieuwe hypothese die niet op empirische waarneming steunt. Volgens hem was wetenschap een methode om zulke hypothesen te formuleren en te testen.