Nationalisme, massasamenleving en WO I, 1870-1914 (15-04-2013)
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1061 keer
WO I kwam onverwacht, want er was internationaal optimisme. Het was meer een uit de hand gelopen diplomatiek conflict. Grote oorlogen was men niet meer gewend en de cijfers van WO I tonen de geringe waarde van een mensenleven in een industriële massasamenleving (eerste industriële en totale oorlog).
Na de moord op Frans Ferdinand leidden het alliantiestelsel, Brits-Duitse spanningen en spanningen op de Balkan direct tot de oorlog. Belangrijke onderliggende structuurveranderingen zijn de opkomst van Duitsland als grootmacht, spanningen binnen de massasamenlevingen, onevenwichtige nationale en internationale machtsstructuren/-verhoudingen en de democratie (publieke opinie beïnvloedt koers leiders).
Achter ‘1848’ lagen onderdrukking van liberalisme/constitutionalisme/nationalisme, landbouwcrises (Ierland), vervreemding van het bestuur en repressie i.p.v. ‘nationale kracht’. De revolutiebeweging verloor uiteindelijk, want: alleen idealen veranderen niets, te smalle basis, geen machtsapparaat en te weinig steun boerenbevolking en interne belangentegenstellingen. Vorming natiestaten door: staatkundige vereniging van versnipperde ‘cultuurnaties’ (Duitsland, Italië), opdeling/desintegratie van veelvolkerenstaten (Ottomanen, Habsburgers), voorkoming uiteenvallen door versterking federaal gezag (VS) of door modernisering en rechten burgers bij de staat betrekken (Rusland, Japan, Ottomanen). Napoleon III, Cavour en
Bismarck bezigden Realpolitik: assertieve omgang met machtsevenwicht op basis van gecalculeerd risico. Natievorming vanwege de waarschuwing van 1848: erkenning positie en betrokkenheid burgerklasse, erosie stabiele agrarische standensamenlevingen, effecten industrialisatie/mobiliteit en dus meer regulering nodig. De staat wordt zo het collectieve oriëntatiepunt, opgetuigd met gevoelens en symbolen. Nationalisme wordt dus door de staat geschapen, en niet andersom. Het voorbeeld van Duitsland toont dat natievorming van boven moest komen (Bismarck, vereniging door Eisen und Blut, 1862-1871) en van onderen onmogelijk was (professorenparlement Frankfurt 1848).
De staat moest een nieuw, massaal nationaal gevoel scheppen, zich een gezicht geven, aanhang van de bevolking verwerven, de bevolking verenigen, staat-monarchie-natie verbinden, legitimiteit/continuïteit scheppen en nationaal besef creëren. Door algemene processen en propaganda: natiestaat als vanzelfsprekend kader, verbinding burgers aan staat (uitbreiding kiesrecht), wederzijdse doordringing maatschappij en staat, algemene dienstplicht, algemene leerplicht en culturele middelen (invented traditions, monarchie, feestdagen, monumenten/gebouwen). Tegelijkertijd kreeg het nationalisme een hardere toon/stijl.