Statenorde na 1989 (03-06-2013)
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 920 keer
Veel historici zien wel iets in een korte twintigste eeuw/age of extremes van 1914 tot 1989. Rond 1989 waren er in een periode van 5 jaar zo veel ontwikkelingen dat mensen een breuk ervoeren; eindelijk een moment om een periodisering aan te brengen. Nationale staten volgens de Westfaalse statenorde (soeverein op een vastgelegd gebied) overleefden die breuk. Fukuyama waarschuwt voor een saaie geschiedenis,
Huntington voorspelt een beschavingsclash, net als de schrijver van The Other Balkan Wars. Jowitt voorspelt met New World Disorder een constructieve samenwerking om nog bestaande conflicten op te lossen. Een moderne staat heeft, kenmerkend, in het hele staatsgebied evenveel staatsorde. Een staat is: [1] staat door erkenning, maar in de praktijk ontstaat geleidelijk acceptatie van een regime. Alleen aansluiting bij een andere staat kan een staat opheffen. [2] Max Weber zag een staat als een volk en een territorium met een macht over beide, maar hij zwijgt over staatsvorm of erkenning. [3] Erkenning wordt vaak aangevuld met interne en externe plichten om te kunnen functioneren (democratie, welvaart, veiligheid, milieu). Maar staan die eisen niet een gedeelde soevereiniteit toe (je mag niet je volk uitroeien!)? Voor mensen zonder paspoort kwam de Volkerenbond met een internationaal paspoort. De VN en hun suborganisaties vormen de Internationale Gemeenschap. Daar heerst een global anarchy: iedere VNlidstaat is soeverein en gelijk, maar de VN kan wel ingrijpen om schendingen van rechten en veiligheid tegen te gaan. Wanneer moet de internationale gemeenschap interveniëren?
Vóór WO I: interventie op grondslag van religie, nationaliteit en internationaliteit. Na WO I kwam echter het idee van ‘nationale zelfbeschikking’. Om minderheden te beschermen en conflicten te voorkomen vestigde de Volkerenbond soms mandaatsgebieden. De VN willen met name als mensenrechten in het geding zijn wel interveniëren, maar dat kan alleen als er conflicten tussen staten zijn. Maar terwijl die minder worden, stijgt het aantal innerstatelijke conflicten (afscheiding, guerrilla) na WO II en vooral na 1980 wereldwijd.
Na Irak en Afghanistan draait Fukuyama 180° met State Building: in plaats van de idee dat met democratie alles goed komt (The End of History) gaat hij er in dat boek van uit dat een stevig gezag nodig is om alles goed te laten komen.