Vorige college
- Gepubliceerd in Gezondheid
- Lees 1030 keer
Lipide: glycerol (heeft normaal OH groepen), 2 vetzuren, een fosfaatgroep en iets variabels. Bij een fosfaatlipide heb je altijd een fosfaat bovenaan. Daarmee kun je dus membranen bouwen. Je hebt waterstofbruggen, ionenbruggen en ionen van bovenaf daarnaast helpt het hydrofobische effect om de lipiden bij elkaar te houden. Ionen gaan heel slecht door een lipiden laag heen, net als polaire stoffen en grote moleculen. Een membraaneiwit kijkt voor een deel tegen het membraan aan, dus een membraan moet ook hydrofobe zijketens hebben aan die kant. Amfipathie: de ene kant is hydrofiel en de andere kant is hydrofoob.
Als het warm is heb je vloeibaar lipid, als het koud wordt heb je een hele scherpe overgang naar vast. Dus er bestaat een smelttemperatuur. Met een star membraan kan een cel niks. Als een membraan te vloeibaar wordt, wordt het doorlatig, dat is niet de bedoeling!! Er is een ideale compositie: wat voor taak heeft de cel en in welke omgeving bevindt ie zich. De cel zet alles op alles om deze compositie te behouden en kan dus de samenstelling van het membraan veranderen als dat moet.