De calorimeter (warmtemeter)
- Gepubliceerd in Mechanica
- Lees 2909 keer
Als we de soortelijke warmte van een bepaalde stof willen bepalen, maken we gebruik van twee stoffen, meestal een vloeistof en een vaste stof. Dan is van één van de stoffen de soortelijke warmte al bekend. Het bepalen van de soortelijke warmte van de andere stof berust op het principe: opgenomen hoeveelheid warmte = afgestane hoeveelheid warmte. Bij die proef moet er gezorgd worden dat er geen warmte verloren gaat. Dit kan met behulp van een calorimeter.
De calorimeter bestaat uit een koperen bakje op kurken voetjes in een groter, koperen bakje. Zo zijn ze warmte-isolerend van elkaar gescheiden. De calorimeter is afgedekt met een houten deksel, waardoor een thermometer en een roerder steken. Dan wordt er met de calorimeter de begintemperatuur gemeten. Als er dan een (warmere) vloeistof aan wordt toegevoegd, kan deze met de roerder in beweging gehouden worden, om de warmte-uitwisseling zo gelijkmatig mogelijk te doen plaatsvinden. Daarna kan er met de thermometer de eindtemperatuur van de vloeistof worden opgemeten. Hierdoor kan de ΔT van de vloeistof worden bepaald en kan de benodigde hoeveelheid warmte worden bepaald. De calorimeter heeft de hoeveelheid warmte opgemeten, waarmee dan de begin- en eindstand kan worden bepaald; de warmtecapaciteit van de calorimeter.
Volgens de eerder genoemde regel is die waarde dan gelijk aan hoeveelheid benodigde warmte in joule.
De warmtecapaciteit van een calorimeter kan niet door berekening bepaald worden.
Dat komt omdat deze uit verschillende materialen bestaat en binnen- en buitenbak niet dezelfde temperatuurveranderingen doormaken.