Later onderzoek over preoperationeel denken
- Gepubliceerd in Psychologie
- Lees 1449 keer
Egocentrisch denken |
|
Onlogisch denken |
|
Categorisatie |
|
Verschijning vs. realiteit |
|
Vele Piaget-taken bevatten voor kinderen onbekende elementen, of te veel informatie-elementen om tegelijkertijd te verwerken. Daarom zijn de capaciteiten van kinderen (in ‘real-life’ situaties) onderschat
Egocentrisme:
- Als de 3-bergen veranderd worden met vertrouwde voorwerpen en als de onderzoekers de kinderen geen foto’s laten kiezen maar een andere methode kiezen, dan hebben kinderen op 4 jarige leeftijd al inzicht in verschillende gezichtspunten
- In conversaties passen kinderen hun taalgebruik aan aan de behoeften van de luisteraar
Bv. ze gebruiken korte en eenvoudigere uitspraken wanneer ze met 2 jarige spreken dan wanneer ze met leeftijdsgenoten of volwassenen praten
Animistisch denken:
- Kinderen zijn weinig vertrouwd met wolken en zon
- Kinderen die 2,5 jaar oud zijn geven psychologische uitleg (bv. “hij houdt van...”) voor mensen en occasioneel voor dieren, maar zelden voor objecten.
- Ze maken vooral animistische “fouten” bij voorwerpen die uit zichzelf bewegen (auto’s, treinen)
- Misvattingen komen voort uit onvolledige kennis over voorwerpen, niet echt geloof in hun levend zijn
Magisch denken
- Meeste 3 en 4 jarigen geloven in magische wezens, zoals elfen en kabouters
- Ze geloven dat magie gebeurtenissen verklaart die ze zelf niet kunnen vatten. Maar magische wezens kunnen hun alledaagse ervaringen niet veranderen, zoals een tekening werkelijkheid laten worden.
- Tussen de 4 en 8 jaar verdwijnt het magisch denken door een grotere vertrouwdheid met effecten en principes uit de fysica
(goochelaars gebruiken trucs, Sinterklaas bestaat niet)
Niet-logisch denken :
- Wanneer taken vereenvoudigd en relevant zijn voor hun dagelijkse leven, dan doen kinderen het veel beter dan Piaget zou verwachten
- Bv. de conservatie van aantal: indien van 6 naar 3 voorwerpen gaan, dan wel succesvol
- Bv. wanneer zorgvuldig gekozen vragen worden gesteld over wat er gebeurd met een substantie (zoals suiker) nadat het opgelost is in water, dan geven ze accurate verklaringen.
- Bv. Redeneren door analogie over fysieke veranderingen
- In vertrouwelijke contexten kunnen kleuters logisch denken !
- Kleuters lijken enkel problemen te hebben met logisch denken wanneer:
- Het niet-vertrouwde topics zijn
- Er te veel informatie is
- Er tegenstrijdige feiten gegeven worden
Categorisatie:
- Alledaagse kennis wordt al vroeg opgedeeld in hiërarchische klassen
- Na de tweede helft van het eerste jaar hebben kinderen al een variëteit aan globale categorisaties gevormd, zoals meubelen, planten, dieren
- Deze globale categorieën differentiëren snel in :
- Basiscategorieën: bv. stoel
- Subcategorieën: bv. schommelstoel
- Woordenschat en algemene kennis breidt uit
- Conclusie: categoriesystemen zijn nog niet complex, maar het vermogen om hiërarchisch te classificeren is al vroeg aanwezig!
Uiterlijke verschijning versus realiteit
- In bepaalde situaties worden kinderen makkelijk misleid door uiterlijke verschijning
- Flavell : kinderen kregen voorwerpen te zien die verborgen werden op verschillende manieren. Zoals bv. een wit blad papier dat blauw werd door een filter. Vervolgens wordt aan de kinderen gevraagd of het blad “echtig-in-‘t-echtig” blauw is. Vele kleuters zeggen “Ja!”.
Verklaring: representatie-probleem
Kleuters hebben moeite om reële beelden van een voorwerp voor de geest te halen wanneer ze geconfronteerd worden met een tweede, contradictorische voorstelling van datzelfde voorwerp - Belang van verbeeldingsspel: hoe vaker ze het spelen, hoe beter ze het onderscheid kunnen maken tussen uiterlijke verschijning en realiteit
- Flavell: kinderen kregen een kaars te zien dat lijkt op een potlood.
Vraag: “Is dit ‘echtig-in-‘t-echtig’ een potlood?” Vele kleuters zeggen “Ja!”.
Verklaring: kinderen hebben het moeilijk met de taal van deze taken
Als niet-verbale versie van taak (aanwijzen wat “echt” een potlood is), dan antwoorden de meeste kleuters wel correct. - Belang van dubbele voorstelling: voorwerp is één ding (een kaars) maar is symbool voor een ander ding (een potlood)
- Hoe beter kinderen presteren op verbale schijn-realiteit taken, hoe meer vooruitgang in voorstellingsvermogen.