Recente geschiedenis van de klinische psychologie
- Gepubliceerd in Psychologie
- Lees 1403 keer
Recente geschiedenis van de klinische psychologie
Indeling van komende onderdelen:
1) Theorie
2) Diagnostiek
3) Therapie
Begin 1900 (20ste eeuw)
1940: Binnen de APA werd de sectie klinische psychologie opgericht.
1) Theorie: psychoanalyse
2) Diagnostiek: intelligentieonderzoek
3) Behandeling: therapie volgens de psychoanalyse
De jaren ‘50
1) Theorie
- belangrijke bijdrage door Erikson: eerste stap in de richting vd ontwpsych
- de leertheorieën kwamen meer in beeld
- experiëntiële theorie en de algemene systementheorie ontstonden geleidelijk
2) Diagnostiek: het geloof in de diagnostiek was groot
- intelligentieonderzoek (er was wel kritiek op de cultuurgebonden aspecten; WAIS)
- persoonlijkheidsonderzoek (belangrijke tests: MMPI, Rorschach)
3) Behandeling
- gedragstherapie
- experiëntiële therapie
De jaren ‘60
1) Theorie
* Personal construct theory van Kelly
- gaat ervan uit dat een persoon een geheel aan constructen ontwikkelt
- persoonlijke constructen = representaties van hemzelf, anderen en de hem omringende wereld
- obv deze constructen bouwt een persoon verwachtingen op over het gedrag van
anderen en organiseert hij zijn eigen gedrag in functie van deze verwachtingten
* Systeemtheorie
- wijziging in de opvatting over de causaliteit van psychische problemen
-> lineaire causaliteit wordt circulaire causaliteit
- aandacht voor de invloed van systemen op het probleemgedrag bij personen
2) Diagnostiek
- kritiek op de projectieve technieken: hun betrouwbaarheid en validiteit is ontoereikend
- ontwikkeling van specifieke vragenlijsten
=> bij de ontwikkeling van deze vragenlijsten werd er meer nadruk gelegd op
‘multi method – multi agent’
= er moesten meerdere instrumenten gebruikt worden en meerdere informanten bevraagd worden
Bv. CBCL (om probleemgedrag van kinderen in kaart te brengen)
3) Behandeling
- systeemtherapie ontwikkelt zich vanuit de algemene systeemtheorie
- eerste overzichtstudies nr het effect van psychotherapie gepubliceerd
=> Resultaat
- 1/3 vd cliënten komt er niet beter uit
- Eysenck: percentage vd cliënten die na de therapie verbeterden is evenveel als het percentage spontaan herstel
De jaren ‘70
1) Theorie
- sociaal leren (Bandura): individu verwerft gedrag via observatie
- operante leerparadigma’s (Skinner: OC)
- klassieke leerparadigma’s (Pavlov: KC)
2) Diagnostiek: negatieve visie op het gebruik van testing:
- klinisch interview vs gedragsanalyse
- grote aandacht voor psychometrische kwaliteiten van testen
- toenemend belang aan diagnosestelling en de ontwikkeling vd DSM
3) Behandeling
- toepassing van operante en klassieke conditionering met als belangrijke concepten beloning
en straffen
- systeemtherapie: bekende richtingen:
- communicatietheoretische richting (Palo Alto groep)
- cybernetische richting (Palazzoli)
- structuur-analystische richting (Minuchin)
- strategische richting (Haley)
- partnerrelatietherapie
- onderzoeken naar de effecten van psychotherapie krijgen een belangrijkere rol
=> resultaat: professionalisering vd psychotherapie
- preventie: voorkomen van medische problemen doordat men er meer inzicht in krijgt
De jaren ‘80
1) Theorie: belangrijke concepten die gehanteerd worden bij specifieke problematieken zoals
depressie, verslaving en schizofrenie
- learned helplessness (aangeleerde hulpeloosheid) : belangijk in het kader van depressie
- self-efficacy (zelf waargenomen competentie): belangrijk in het kader van verslaving
- expressed motion: belangrijk bij schizofrenie
2) Diagnostiek
- was nog steeds niet populair
- men begon wel in te zien dat het nodig was
- lancering vd term ‘klinische psychodiagnostiek’
- verdere ontwikkeling van vragenlijsten
3) Behandeling
- opmars vd cognitief gedragsmatige beandering
- verschil in conceptualisering van problemen bij kinderen en adolescenten enerzijds en
volwassenen anderzijds
- als verklaringsmodel voor emotionele, sociale en gedragsproblemen bij kinderen werden
concepten als ontwikkeling, ontwtaken, risico- en beschermende factoren opgesteld
- onderzoek naar de indicatiestelling voor en de effecten van psychotherapie
-> werd meer belangrijk
-> niet eenvoudig
- technieken combineren (=eclecticisme)
De jaren ‘90
1) Theorie: men doet nog steeds beroep op
- leertheorie
- cognitieve theorie
- sociaal leren
- persoonlijkheidstheorie
- bij kinderen: ontwikkelingspsychopathologie
2) Diagnostiek
- diagnostisch proces van De Bruyn
-> integratie van specifieke instrumenten
-> integratie van DSM diagnoses
3) Behandeling
- principe van ‘managed care’: 2 belangrijke karakteristieken:
- geboden hulp gebeurt obv een duidelijke indicatiestelling die de cliënt de beste zorg garandeert
- opvolging (zodat de indicatiestelling, uitvoering en evaluatie
voldoen aan hoge kwaliteitscriteria)
Bevordert de verwetenschappelijking die tot uiting komt in de nadruk op evaluatie en de protocollaire werking (protocol = hierin staat wat je precies moet doen per sessie om een ziekte te behandelen)
De jaren 2000
1) Theorie
- nadruk op werken vanuit de experimentele psychopathologie
-> via wetenschappelijk onderzoek gaat men evidentie zoeken voor bepaalde oorzakelijke werkingsmechanismen vd verschillende psychopathologieën
-> vanuit deze wetenschappelijke evidenties trekt men conclusies naar depraktijk
- evidence based klinische psychologie
= praktijk vd psychologische hulpverlening moet zich baseren op wetenschappelijke
evidentie in de selectie en uitvoering van zijn technieken en methoden
2) Diagnostiek
- diagnostisch proces van De Bruyn is aangepast doorheen de jaren
-> dit heeft geleid tot het empirisch model vr probleemidentificatie, dit model
vormt de basis vh cognitief-gedragstherapeutisch werken
3) Behandeling
- overgang: eclecticisme -> integrationisme
=> poging om tot een overkoepelende theorie te komen
- deze evolutie vindt plaats binnen de cognitieve gedragstherapie die integratie zoekt met
emotietheorieën, met de sociale psychologie en met leertheorieën