Physical and Cognitive Development in Middle Childhood
- Gepubliceerd in Sociologie
- Lees 1175 keer
Aspects of Physical Development
Tussen de leeftijd 6-11 jaar groeien kinderen zo’n 5 cm per jaar en verdubbeld hun gewicht. Het komt steeds vaker voor dat kinderen overgewicht hebben. Een groeiend kind in deze categorie heeft gemiddeld 2400 calorieën per dag nodig. De hoeveelheid slaap die een kind nodig heeft neemt ook af tot een uur of 9. Kinderen rond deze leeftijd spelen nog veel. Rough-and-tumble play vindt plaats in 10% van de gevallen. Hiermee kan iemands eigen en andermans kracht geanalyseerd worden. Na rough-and-tumble play gaan veel kinderen aan georganiseerde sport doen. Het helpt om sporten op school algemeen te houden, waarbij zoveel mogelijk sporten aan bod komen. Hierdoor ontwikkelen de motorische vaardigheden zich beter.
Health Fitness and Safety
Overgewicht speelt de laatste tijd een grote rol bij kinderen. De oorzaak is veel junkfood en veel minder bewegen dan kinderen van vroeger. Het kan leiden tot zowel sociale en psychologische problemen als lichamelijke problemen. Preventie en behandeling is dus belangrijk. Het gezin speelt hierbij een grote rol. Ouders moeten het activiteiten en voedingspatroon van hun kinderen goed in de gaten houden. Ook hypertensie in de kindertijd komt steeds meer voor en moet voorkomen worden. Acute ziekten, zoals griep, komen veel voor onder kinderen aangezien dit soort ziekten door de hele school verspreid worden. Chronische ziekten komen veel minder voor. De late kindertijd is de leeftijdscategorie met het laagste sterftecijfer.
Zicht wordt beter in de late kindertijd, maar er zijn natuurlijk kinderen die blind zijn of een bril nodig hebben. Ook zijn er kinderen die gehoorsverlies hebben. Zelfs een klein beetje gehoorsverlies kan al tot een verminderde communicatie leiden. Astma is een aandoening die ook geregeld voorkomt onder kinderen. De prevalentie is waarschijnlijk toegenomen doordat er veel meer allergenen in huis zijn. Ook HIV is een groot probleem, wat meestal in de baarmoeder verkregen wordt. Het virus kan het centrale zenuwstelsel aandoen wat het vermogen om te leren verminderd.
Ongelukken zijn nog steeds de voornaamste oorzaak van dood en lijden bij kinderen rond deze leeftijd.
Gepaste preventieve maatregelen moeten getroffen worden.
Piagetian Approach: The Concrete Operational Child Rond de leeftijd van 7 jaar komen kinderen in het stadium van concreet operationaliseren. Hierbij leren kinderen logisch te denken, maar abstract denken gaat ze nog moeilijk af.
In dit stadium neemt het ruimtelijk denken toe. Kinderen kunnen afstanden schatten en routes onthouden en werken met schaalmodellen. Ook het begrip causaliteit ontwikkelt zich verder. Categorisatie ontwikkelt zich ook verder. Kinderen kunnen gebruik maken van seriatie, waarbij ze indelen aan de hand van een dimensie, zoals gewicht of kleur. Transitive inference is dat een kind de relatie tussen twee voorwerpen begrijpt als het op de hoogte is van de relatie tussen deze twee voorwerpen en een derde voorwerp. Class inclusion is het vermogen het geheel in relatie tot zijn onderdelen te zien. Kinderen zijn in staat klassen in subklassen in te delen. Dit is gerelateerd aan deductief en inductief redeneren. In dit stadium leren kinderen ook inductief te redeneren. Ze observeren een bepaalde groep en trekken conclusies over deze groep als geheel. Deductief redeneren is het omgekeerde en begint met een statement die van toepassing is op een hele groep.
Kinderen zijn nu in staat het principe van conservatie te begrijpen. Dit komt omdat ze de principes van identiteit en reversibiliteit begrijpen. Ook kunnen decentreren (zich op meerdere aspecten van een voorwerp focussen). Conservatie van een stof ontwikkelt zich eerder dan conservatie van gewicht, wat zich weer eerder ontwikkeld dan conservatie van volume. Dit heeft waarschijnlijk te maken met horizontal decalage. Ook de bekendheid met de situatie of stof heeft invloed op hoe snel een kind het conservatieprincipe toe kan passen.
Rekenen en tellen gaat nu ook makkelijker en kinderen kunnen eenvoudige optel en aftreksommen maken. Per cultuur verschilt ook hoe kinderen dit aanleren. Sommigen op school, sommige op straat. Een gering begrip van breuken ontstaat rond de leeftijd van vier jaar, waarbij kinderen in staat zijn iets van een pizza eerlijk te verdelen. Het numeriek weergeven van de breuk snappen ze echter nog niet. Ook het vermogen om te schatten ontwikkelt zich.
De overgang van preoperationeel naar concreet operationeel heeft waarschijnlijk te maken met veranderingen in hersenprocessen en toename in informatieverwerking door versterking van het werkgeheugen.
Morele ontwikkeling verloopt volgens Piaget via drie stadia. Het eerste stadium bevindt zich in het preoperationele stadium. Kinderen denken hierbij dat er geen uitzonderingen op regels zijn en iedere overtreding bestraffing nodig heeft. Het tweede stadium (7-11) kenmerkt zich door meer flexibiliteit. De absolute standaard van goed en slecht wordt verworpen en een gevoel van rechtvaardigheid ontwikkelt zich. Rond de leeftijd van 11-12 krijgt gelijkwaardigheid een andere betekenis omdat omstandigheden meegenomen worden in de afweging.
Information Processing Approach: Memory and Other Processing Skills
Snellere en efficientere informatieverwerking zorgt dat het kind meer informatie in het werkgeheugen kan houden, waardoor beter herinneren en complexer denken mogelijk wordt. Metamemory ontwikkelt zich in dit stadium. Dit is het bewustzijn en begrijpen van de processen die bij geheugen een rol spelen. Metacognitie is het bewust worden van het eigen denkproces. Kinderen realiseren zich dat herinneren beter gaat met meer leren, dingen vergeten kunnen worden en iets opnieuw leren makkelijker gaat. Ook weten ze dat bijzondere gebeurtenissen makkelijker onthouden kunnen worden en dat herinneringen verwrongen kunnen worden.
Mnemonics zijn geheugen strategieën. Externe geheugenhulpmiddelen zijn bijvoorbeeld briefjes en timers. Bij rehearsel wordt datgene wat onthouden moet worden continu herhaald. Bij organisatie wordt iets wat herinnerd moet worden in een mentale categorie geplaatst. Bij elaboratie worden associaties met andere voorwerpen gemaakt, waardoor ze makkelijker onthouden worden. Dat het geheugen toeneemt komt door bepaalde neurologische processen die selectieve aandacht beter mogelijk maken. Onnodige info komt zo niet het werkgeheugen binnen en het concentratievermogen neemt toe.
Psychometric Approach: Assessment of Intelligence
Om intelligentie te meten wordt de Otis-Lennon School Ability Test voor groepen toegepast of de vaker gebruikte Wechsler Intelligence Scale for Children.
Er is nogal wat controverse over de betrouwbaarheid van IQ-testen. Omdat ze veel gebruikt worden en veel lijken te voorspellen kunnen ze als betrouwbaar en valide beschouwd worden, maar omdat er een tijdslimiet aan vast zit en meten wat kinderen al weten achten anderen de test juist niet betrouwbaar genoeg. Bovendien kunnen de resultaten door allerlei processen beïnvloedt worden. School bijvoorbeeld heeft grote invloed. Het IQ neemt ook meer toe tijdens intensieve schoolperioden dan tijdens de zomer. Ook tussen culturen variëren de IQ-scores sterk. Dit komt waarschijnlijk door verschil in socioeconomische status en niet door genetische factoren. Ook kan cultuur bias optreden omdat de meeste IQtests gericht zijn op blanke westerse kinderen en taalgebruik en taken niet van toepassing zijn op kinderen in andere culturen. Cultuurvrije testen zijn moeilijk te ontwikkelen. Ook wat als intelligentie beschouwd wordt, verschilt sterk per cultuur, bijvoorbeeld bij het indelen in categorieën. Cultuur-bias kan voorkomen worden door alleen handelingen in de test te zetten die in een bepaalde cultuur voorkomen (culture-fair).
Volgens Sternberg zijn er meerdere vormen van intelligentie. Volgens zijn triarchic theory of intelligence bestaat intelligentie onder andere uit een componentieel element, het analytische aspect van intelligentie, oftewel hoe efficiënt informatie verwerking plaatsvindt. Daarnaast bestaat het nog uit een experienteel element, wat staat voor inzicht en creativiteit en dus een maat is voor hoe mensen nieuwe of bestaande situaties tegemoet treden. Het laatste element is het contextuele, oftewel hoe mensen omgaan met hun omgeving (vermijden, confronteren). Een persoon kan sterker zijn in bepaalde elementen van de test. Tacit knowledge, kennis die informeel aangeleerd is, maar noodzakelijk om te overleven toont geen correlatie met conventionele intelligentietests, wat niet juist is volgens Sternberg.
Volgens Gardners theory of multiple intelligences heeft een mens acht soorten intelligentie. Conventionele tests testen maar drie soorten intelligentie. Hoge intelligentie op een gebied hoeft niet gepaard te gaan met hoge intelligentie op andere gebieden. De acht gebieden zijn: taal, logica, ruimtelijk, muzikaal, lichaamsbewegingen, interpersoonlijk, intrapersoonlijk en naturalistisch.
De Kaufman Assessment Battery for Children is een niet traditionele test die ontworpen is voor kinderen met bepaalde achterstanden of die lid zijn van een minderheid.
Dynamische tests leggen meer de nadruk op potentieel dan op huidige prestaties. Het gaat hierbij om het analyseren van de proximale zone van ontwikkeling, zoals door Vygotsky omschreven. Zo kan gekeken worden waar een kind klaar voor is wat leren betreft.
Language and Literacy
Tijdens de schooltijd nemen pragmatica het meest toe. Dit zijn de taalregels die nodig zijn voor communicatie, zoals het op de hoogte zijn van hoe een beleefd gesprek gevoerd wordt. Het gebruik van pragmatica verschilt per geslacht. Ook het verhalen vertellen gaat beter van persoonlijke ervaringen tot verzonnen verhalen tot complexere verhalen met tijd en plaatsveranderingen.
Leren lezen kan op twee manieren. De eerste is decoding, waarbij het kind een geschreven woord decodeert naar de phonemes van de gesproken vorm, waarna het dit woord matcht met de betekenis uit het lange termijngeheugen. De tweede methode is visueel gebaseerde retrieval, waarbij het kind het woord ziet en uit het lange termijngeheugen het gesproken woord als geheel terug haalt. Beide strategieën zouden aangeleerd moeten worden voor het beste taalbegrip. Schrijven ontwikkelt zich naast het lezen. Schrijven is moeilijk voor jonge kinderen, mede omdat ze geen feedback krijgen, zoals in conversatie wel gebeurd. Het is goed kinderen te laten discussiëren over hun werk.
The Child in School
De eerste klas is al belangrijk voor het kind. Hoe beter een kind zich voelt over zijn capaciteiten, hoe meer het betrokken is bij de gebeurtenissen in de klas en hoe harder ze hun best doen, hoe meer zelfvertrouwen ze ontwikkelen.
Er zijn veel zaken die de schoolprestaties van kinderen beïnvloeden. Als eerste is self-efficacy van belang. Het spreekt voor zich dat hoe hoger dit is, hoe hoger de prestaties zijn. Ook de behandeling van de ouders is van belang. Een kind doet het goed op school als er genoeg leerboeken zijn en de kinderen een regelmatig ritme volgen qua eten, slapen, televisie kijken en huiswerk maken. Ze tonen interesse in wat het kind leert en praten hier veel over. Het helpt kinderen intrinsiek te motiveren, door ze te complimenteren waardoor ze school leuk gaan vinden. Dit werkt beter dan extrinsiek motiveren (geld).
SES speelt ook een rol. Slechte buurten en gezinssituaties zorgen voor meer ellende op school en een lagere kwaliteit van de school. Een cognitief stimulerende thuissituatie kan deze effecten overigens ruim overtreffen. Sociaal kapitaal, de sociale contacten binnen familie en maatschappij waar het kind op kan leunen, kan ervoor zorgen dat kinderen uit benadeelde buurten en huishoudens het toch heel goed doen op school.
De omgeving speelt een rol in de zin van locatie, leraar/leerling verhouding en de grootte van de school. Kleinschaliger zorgt voor betere prestaties.
Social promotion is het over laten gaan van kinderen naar de volgende klas zonder aan de overgangseisen te voldoen om leeftijdsgenoten bij elkaar te houden. Dit werkt voor geen meter. Kinderen laten zitten blijven overigens ook niet. Het beste is om in te grijpen voor achterstand optreedt in de vorm van zomerkampen of bijles.
Internet speelt een rol in de vorm van het zoeken naar literatuur, het maken van huiswerk en communicatie. Men moet echter oppassen voor materiaal dat niet voor kinderogen bestemd is en kinderen moeten onderscheid maken tussen feit en reclame.
Cultuur speelt een grote rol bij hoe goed kinderen het op school doen. In sommige culturen is het verkrijgen van een universitaire graad het hoogste doel en dus wijden deze kinderen veel tijd aan hun studie. Het helpt om cultuurgericht onderwijs te geven, met het oog op prestaties.
Het is ook mogelijk in twee talen les te geven. Kinderen met een andere moedertaal dan de landstaal kunnen de immersieaanpak ondergaan, waarbij alleen in de landstaal onderwezen wordt, of bilinguale educatie, waarin ze in beide talen les krijgen. Er is gebleken dat de laatste methode het meest effect sorteert en dat deze manier van onderwijs kinderen zelfs slimmer kan maken dan kinderen uit het land zelf. Nog succesvoller is een mengklas, waar beide groepen kinderen hun eigen en elkaars talen leren (dual language learning).
Uiteraard zijn er ook kinderen met leerproblemen. De eerste groep bestaat uit degenen met mentale retardatie (IQ van 70 of lager). Scholing helpt wel bij deze kinderen en kan ze in simpele functies zelfstandig laten leven in de maatschappij. Van de leerstoornissen is dyslexie de meest voorkomende. Bij kinderen met leerstoornissen is de
intelligentie vaak normaal, maar het verwerken van informatie gaat moeizamer. Vaak zijn ze ook sneller afgeleid. Bij dyslexie is een persoon niet in staat te herkennen dat woorden uit verschillende fonologische eenheden bestaan. Dit gaat gepaard met verminderde hersenactiviteit in de taalcentra. Via training kan dyslexie voor een deel teniet worden gedaan.
Kinderen met een handicap moeten zoveel mogelijk les krijgen in een normale klas. Kinderen zonder handicap leren dan ook hoe het is een handicap te hebben. Een probleem hierbij is dat in een normale klas veel te hoge eisen gesteld worden aan gehandicapte kinderen.