Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Enkele veel voorkomende types

  • Complex decision making

Het gaat om hoge-betrokkenheidsaankopen waarbij zowel de fase van het zich vormen van een productklasseconcept of de aanpassing ervan een rol speelt als de fase van het invullen ervan met specifieke marktinformatie.

Vb. de aanschaf van een dure elektronische fotocamera

Vb. de aanschaf van een woning

  • Brand loyalty

Het gaat om hoge-betrokkenheidsaankopen, maar dit keer in het stadium van routineaankopen.

De merkentrouw die zich voordoet heeft 2 grote kenmerken:

- Ze is positief en volgt niet uit een negatieve keuze

- Ze uit zich in het opnieuw kopen van eenzelfde merk

Limited decision making

Het gaat om lage-betrokkenheidsaankopen waar toch enig zoekwerk aan te pas komt vanwege een nieuw of wat veranderend productklasseconcept of vanwege een merkelijke verandering in de concrete invulling ervan in de vorm van nieuwe merken,…

Inertia

Het betreft lage-betrokkenheidsaankopen in hun routinestadium. De merkentrouw die hier optreedt heeft ook 2 grote kenmerken:

- Ze is dikwijls negatief omdat ze het gevolg is van negatieve omstandigheden zoals het gebrek aan mobiliteit, belangstelling,…

- Men is trouw aan een set van merken.

Vb. als er geen milky way is dan koopt men probleemloos snickers

De marketer moet zorgen voor een grote productbeschikbaarheid. Veel gunstige schapruimte en naambekendheid zijn belangrijk.

Lees meer...

Volgens de betrokkenheid van de koper

Hoge betrokkenheid

Een sterk of hoog betrokken consument zal vrij veel informatie actief en redelijk systematisch verwerven. De consument zal normaliter eerst denken, dan pas doen. Hij zal eerst informatie verzamelen en dan pas werkelijk kopen.

Bij hoge betrokkenheid speelt de reclame een grote rol.

Lage betrokkenheid

Een laag betrokken consument leert eerder op een toevallige en passieve wijze. Hij besteedt nauwelijks aandacht aan de reclameboodschappen.

Vermits de productcategorie niet zo belangrijk is, maakt het hem ook niet zoveel uit wat hij koopt. Hij koopt dus niet altijd het beste, maar dikwijls het aanvaardbare. Op deze manier doet hij soms vooraleer hij denkt en beoordeelt hij het merk pas na de aankoop.

Er bestaat niet veel overeenkomst tussen de aankoop en de persoonlijkheid of levensstijl van de consument. Bij dit soort koopgedrag spelen referentiegroepen dan ook een veel kleinere rol dan bij productcategorieën met hogere betrokkenheid.

Laag betrokken kopers zijn bereid veel verschillende alternatieven desgevallend te overwegen als aankoop. Hun consideration set is dus relatief breed. Hij gaat met beperkte belangstelling en weinig inspanningsbereidheid te werk en zal dus weinig keuzecriteria gebruiken.

Lage betrokkenheidsaankopen veronderstellen een andere commerciële aanpak dan hogere betrokkenheidsproducten. Bij lage betrokkenheid speelt de inhoud van de reclame een minder belangrijke rol, dan wel vormelementen zoals muziek en atmosfeer. Om effect te sorteren dienen reclameboodschappen veelvuldig en kort te zijn, waarbij alleen enkele kernelementen worden aangebracht.

De prijs zal een veel doorslaggevendere rol spelen. Prijskortingen en dergelijke komen veel meer voor. Vermits de merkbeslissing dikwijls in het verkooppunt zelf gebeurt, spelen de beïnvloedingsmiddelen in de winkel sterk mee: plaats op de schappen, speciale stand, de verpakking zelf, winkelreclame enz. om hem aan te zetten tot probeeraankopen is de aanwending van gratis monsters veelal aangewezen.

Zie tabel p 259!!!

Lees meer...

volgens het stadium in het koopproces

gedurende het aankoopproces van producten komen herkenbare stadia voor die sterk bepalend zijn voor de wenselijke marketingaanpak.

Howard en Sheth definiëren 3 stadia:

  • De vorming van een productklasseconcept
  • De invulling van een productklasseconcept
  • De aanwending van een productklasseconcept

De vorming van een productklasseconcept

Een gevormd productklasseconcept wil zeggen dat de koper weet over welk soort product het gaat, op grond van welke criteria dit beoordeeld moet worden en welke keuzecriteria in welke volgorde van belang zijn.

Er bestaat weinig kans op onmiddellijke aankoop.

De tijdsduur is relatief lang bij belangrijke aankopen en minder lang bij onbelangrijke aankopen.

Invulling van een productklasseconcept

De keuzecriteria zijn goed omschreven.

De consideration set is geleidelijk aan verkleind en omvat nu een beperkter aantal merken waarover de koper al meer weet dan in het vorige stadium.

Hij zoekt vooral vergelijkende informatie om zijn voorkeur te kunnen bepalen.

Als het productklasseconcept is ingevuld met concrete marktinformatie, vloeit de merkvoorkeur er logischerwijze uit voort, ligt de voorkeur vast en is het stadium afgelopen.

Dit stadium vergt minder tijd dan het vorige.

Aanwending van een productklasseconcept

De keuzecriteria zijn goed omschreven en de nodige marktinformatie is voorhanden zodat op een bijna automatische manier aankopen kunnen plaatsvinden.

Lees meer...

Exogene variabelen

De exogene variabelen die het typisch eigene van de koper weergeven en van de hem beïnvloedende factoren, schenken aan het koopproces een specifieke dimensie.

De marketer is eerder geïnteresseerd in het nagaan van de invloed van deze variabelen op het koopgedrag, dan wel in de verklaring van deze invloed.

Volgende exogene variabelen kunnen genoteerd worden:

  • Belang van de aankoop:

Dit beïnvloedt de hoeveelheid gezochte informatie

  • Persoonlijkheidskenmerken:

Vb. zelfvertrouwen of extravertie beïnvloeden koopmotieven, zoekgedrag,…

  • Financiële status:

Het huidige en verwachte inkomen en sparen oefent een invloed uit op de koopmotieven, evaluatiecriteria,…

  • De tijdsdruk:

Hoe groter de tijdsdruk, hoe kleiner de opgeroepen merkenset, hoe minder beoordelingscriteria gebruikt worden,…

  • Gezin en ‘face-to-face’-groepen:

Het gezin oefent een indringende en duurzame invloed uit op de vorming van houdingen. Rolverdeling binnen het gezin is belangrijk.

  • De sociale klasse
  • De cultuur

Types koopgedrag

Lees meer...

Houding

relatief duurzaam geheel van opvattingen, oordelen, gevoelens tot een object of groep objecten en de neiging hierop op een bepaalde manier te reageren.

Vb. Karel Dupont kent 6 Vlaamse kranten, waarvan hij er een drietal zou kopen.

De favoriete krant die hij zou kopen is de Standaard. Als de Standaard niet in voorraad is in de winkel zou hij Het Nieuwsblad of de Gazet van Antwerpen kopen. Indien er geen van deze 3 is zou hij geen krant kopen.

û Een houding blijft stabiel in de afwezigheid van druk of sterke aanduidingen dat ze onjuist is.

û Houdingen zijn relatief, dwz dat personen of voorwerpen met elkaar vergeleken worden.

û Houding is een strikt hypotetische constructie.

û Het is een variabele die tussen de stimulus en respons ligt, die als dusdanig verschillen in gedragingen tussen verschillende individuen verklaart.

Houdingen komen niet geïsoleerd voor maar vormen een complexe structuur.

  • Zie figuur p 239

De stippellijnen duiden de groepen aan die houdingen met elkaar vormen

Iedere individuele houding omvat 3 gerelateerde fundamentele componenten:

Cognitieve: duidt op product/merkenkennis

Affectieve: duidt op merkvoorkeur

Antitendens: duidt op koopintentie

De houdingstructuur zoekt naar een evenwicht

Merk(en)kennis

Het cognitieve aspect van houdingen in de gedragswereld van kopers heeft betrekking op de kennis die kopers hebben over specifieke keuzemogelijkheden binnen productcategorieën.

ð Ze veronderstelt dat de koper zich minstens een elementair beeld gevormd heeft van de productklasse in kwestie.

ð De koper moet dus noties hebben over het product als categorie.

Vb. stofzuigers

ð Een gevormd productklasseconcept veronderstelt dat hij op een of andere manier keuzecriteria heeft verworven.

ð De informatie die men heeft is redelijk snel verouderd, onjuist of onvolledig.

Merkkennis duidt op de specifieke informatie over de in de productcategorie voorkomende merken.

ð Deze informatie zal selectief en subjectief zijn

ð Merkkennis kan alle mogelijke aspecten van een merkproduct betreffen.

Vb. levensduur, prijs, garantiebepalingen,…

ð Merkkennis is verschillend van consument tot consument.

ð Merkkennis kan verschillen naargelang het ogenblik in het koopproces.

Totale merkenset: alle merken die op een gegeven ogenblik aanwezig zijn binnen het bereik van de koper.

Awareness set: de merken die de koper kent, hij kent ze zelden/niet allemaal.

Consideration set: de merken die potentieel wel op een of andere manier in aanmerking komen of zouden kunnen komen.

Choice set: daadwerkelijke afweging van merken, deze is dikwijls kleiner dan de vorige set.

Gekozen merk: het merk dat men koopt.

Een merk dat in de consideration set zit maar niet in de choice set heeft wellicht groeimogelijkheden, maar dient eerst een gunstiger positie in te nemen.

Merkvoorkeur (Fishbein)

  • Compensatoir denkmodel:

Dit is de gewogen som.

Telkens een score van 10 punten. Persoonlijke inschattingen van Koen. Als Koens denkmodel correct is weergegeven, draagt het Spaanse merk zijn voorkeur.

Dit is niet altijd juist. De hoge scores op sommige criteria vergoelijken de lage scores op andere criteria.

  • Niet-compensatoir denkmodel:
    • Disjunctief model

Koper hanteert minimumnormen voor bepaalde criteria. Bepaalt het verschil tussen de awareness set en de consideration set of tussen de consideration set en de choice set.

Vb. Buitenlandse toerist kiest enkel tussen kunststeden die een reputatie van hoge veiligheid hebben.

  • Conjunctief model:

Koper hanteert minimumnormen voor alle criteria.

Vb. Een kunststad moet om te beginnen veilig zijn, maar ook vlak bij een luchthaven liggen, belangrijke evenementen organiseren, gunstige klimaat en een hotel bezitten dat van een bepaalde keten is.

  • Lexicografisch denkmodel:

Waarden vergelijken op basis van het belangrijkste criterium.

Vb. Waspoeder vergelijken aan de hand van prijs. De koper neemt het goedkoopste product. Als er ex aequo’s zijn, kijkt de beslissingsnemer naar het tweede criterium om uit te maken welk merk het zal halen.

  • Dominantiemodel denkmodel:

De koper verkiest uitsluitend het alternatief dat beter scoort dan alle andere opties op alle criteria.

Vb. Merk A scoort op alle criteria beter dan merk B.

Intentie

Duidt op de vooruitzichten van de koper omtrent wanneer, waar en hoe hij waarschijnlijk het merk zal kopen.

Intentie omvat een mogelijke aanpassing van de voorkeur van de koper indien belemmeringen (of inhibitiefactoren) zouden aanwezig zijn om het geprefereerde merk te kopen.

Belemmeringen of inhibitiefactoren kunnen zijn de hoge prijs, de onbeschikbaarheid van het merk, de tijdsdruk op de consument, de financiële toestand van de koper en de sociale invloeden.

Een essentieel kenmerk is dat ze niet verinnerlijkt zijn aan de koper, dwz niet eigen zijn aan de koper.

Het voorkomen ervan is puur toevallig en situatiegebonden.

Sommige inhibitiefactoren kunnen systematisch op de koper inwerken in de loop van de tijd.

Als ze lang genoeg aanhouden zal de koper ze opnemen als een gedeelte van zijn beslissingscriteria en ze dus verinnerlijken.

Vb. de voortdurende tijdsdruk op een buitenshuis werkende vrouw kan een wijziging veroorzaken in haar opgeroepen merkenset en haar motievenstructuur resp. keuzecriteria. Gemak en tijdsbesparing worden belangrijke bijkomende keuzecriteria voor haar. Haar opgeroepen merkenset zal nu tijdsbesparende producten en merken bevatten.

Houdingsevenwicht en houdingsveranderingen

Een individu streeft spontaan naar een evenwicht in zijn houdingsstructuur.

Dit natuurlijke zoeken naar overeenstemming of consonantie tussen de verschillende facetten van zijn houding komt tot uiting op een aantal gebieden:

  • De componenten van een bepaalde houding zijn consonant = ze passen bij elkaar.

Vb. als een consument gelooft in een nieuw product en hij vindt het beter dan bestaande producten, dan zal hij ook geneigd zijn dit te kopen.

  • Houdingen binnen een bepaalde houdingsgroep zijn consonant met elkaar.

Vb. voorstanders van gezonde voeding zullen eerder gezondheidsbevorderende vrijetijdsbestedingen doen.

  • Houding en gedrag zijn consonant.

Vb. een consument die gelijkwaardigheid en vrijheid van meningsuiting belangrijk vindt zal een organisatie als Amnesty International waarderen.

De globale houdingsstructuur vormt dus een consonant = een stabiel geheel.

Tot op zekere hoogte biedt deze structuur weerstand aan het inbrengen van inconsistenties of dissonanties.

Inconsistentie kan niet lang duren, en eens deze dissonantie een tolerantielimiet overschrijdt, vindt er een reorganisatie plaats binnen de houdingsstructuur met volgende mogelijke resultaten:

  • Verwerping of vervorming van de informatie die inconsistentie veroorzaakte.

Men houdt dus de oorspronkelijke houding.

Vb. informatie over de schade die het lichaam oploopt bij een gebrek aan voldoende beweging wordt niet ernstig genomen zodat men een zittend leven blijft leven.

  • Een mentale isolatie of scheiding van de inconsistente elementen.

Vb. Het groene bewustzijn leeft meer en meer bij de consumenten maar dringt niet door in het feitelijk gedrag.

  • De houding of gedrag wijzigt zich.

Houding en gedrag zijn sterk op elkaar betrokken.

  • Als men als marketer een bepaalde respons van de consument op het oog heeft, dan moet men zeker zijn van een gunstige houding tov deze respons.
  • Als de consument al gunstig vooringenomen is, dan moet men alleen deze positieve houding behouden en versterken.
  • Als een bestaande houding ongunstig is, dan is men aangewezen op het stimuleren of veroorzaken van een houdingsverandering.

Enkele basisstrategieën inzake houdingsveranderingen waarbij men steunt op consistentiebeginsel:

  • Men probeert de cognitieve houding te veranderen in de hoop dat de affectieve component volgt.

Dit kan door beïnvloeding van de relatieve gewichten die de consument toekent aan diverse productattributen.

Vb. men probeert de klant meer belang te doen hechten aan service.

Men kan ook het oordeel beïnvloeden dat de koper toekent aan het eigen product en aan de concurrerende producten.

Vb. door het verstrekken van labo resultaten aan de koper.

  • Men kan de negatieve houding betrekken op een positieve houdingsgroep.

Vb. als een consument een negatieve houding heeft tov chocoladerepen gevuld met ijs, maar een positieve houding tov de klassieke mars-chocoladerepen. Er zal waarschijnlijk een houdingsevenwicht tegenover de ijsversie van mars ontstaan.

  • Het leiden van het individu tot dissonant gedrag.

Men probeert de consument te bewegen tot gedrag dat niet de logische uitloper is van zijn houding, in de hoop dat de ontlokte dissonantie leidt tot een definitieve gedragsverandering.

Vb. iemand die niet houdt van gevriesdroogde koffie, door een gratis monster toch laten proeven, in de hoop dat dit aanleiding zal geven tot een positieve houding.

Vertrouwen

Vertrouwen = graad van zekerheid die de koper heeft ten opzichte van een bepaald merk/product.

De koopsituatie wordt meestal gekenmerkt door een bepaalde graad van onzekerheid.

ð De koper is niet altijd zeker dat de aankoop aan zijn koopdoelstellingen beantwoordt.

De grootte van het risico hangt af van de complexiteit van de evaluatie van het product en het belang van de aankoop.

De mate van (on)zekerheid kan betrekking hebben op de merkenkennis, op de voorkeur of op de intentie om het merk te kopen.

De koper ontwikkelt ook andere strategieën om het risico te verminderen.

Vb. het zich richten tot een bekende merknaam, het trouw blijven aan een voldoening gevend merk,…

Verbruikerstevredenheid

Verbruikerstevredenheid = duidt op de feitelijke ervaring van de koper van de behoeftebevredigende capaciteit van het consumptieobject.

Deze ex-post beoordeling wordt soms onmiddellijk na aankoop gemaakt, soms pas na verloop van tijd.

Indien de verwachtingen hooggespannen zijn, zal de tevredenheid later lager zijn dan wanneer de verwachtingen laag waren.

Dit wil niet zeggen dat als de verwachtingen wel bereikt worden de koper noodzakelijk tevreden is.

(on)tevredenheid over een merk kan betrekking hebben op gelijk welk van de merkattributen.

De na-aankoopervaring oefent een invloed uit op de keuzecriteria, op de merkenkennis en op de preferentie.

Deze invloed wordt vertekend door het fenomeen van cognitieve dissonantie.

Cognitieve dissonantie = een onbehaaglijke psychologische toestand ten gevolge van een verschil tussen een bestaand gezichtspunt of overtuiging ban een individu en nieuwe afwijkende informatie die het ontvangen heeft.

Na aankoop kunnen 2 types cognitieve dissonantie optreden:

  • Er kan een afwijking ontstaan tussen verwachting en realisatie.

Vb. men verwacht dat een grasmachine 5jaar meegaat, maar na 4 jaar is ze stuk.

  • Het gekozen merk kan achteraf slechter blijken dan sommige niet verkozen alternatieven.

ð In beide gevallen zoekt het individu naar wegen om het psychologisch onbehagen te verminderen:

  • Het product opnieuw verkopen of inleveren
  • Het zoeken van bevestigende informatie: men zoekt steun bij vrienden, reclame boodschappen mbt het gekozen merk,…
  • Het vermijden van dissonantie-veroorzakende informatie

Vb. men negeert de reclame over de verworpen alternatieven.

  • Men kleineert het belang van de aankoop
  • Men wijzigt zijn houding om ze gunstig te kunnen houden omtrent het gekozen alternatief. Men kleineert de ontbrekende karakteristieken van het eigen merkt en men vergroot het gewicht toegerekend aan de aanwezige attributen met hoge ex-postvalentie.

Lees meer...

Leerconstructen

Leren is een relatief permanente gedragswijziging als gevolg van ervaring en praktijk. (Dit verschilt van instinctief of toevallig gedrag.)

Leren kan slaan op:

û Zichtbaar gedrag: aankoop van een nieuw merk

û Onzichtbaar gedrag: het zich herinneren van een reclameslogan, nieuwe merknaam

û Aan- of afleren: Een nieuw winkelpatroon voor dagdagelijkse producten ontwikkelen wijst op het aanleren van nieuwe en het afleren van oude gewoonten.

Soorten leren:

û Cognitief leren

= verstandelijk leren

  • Analyse vergelijkende warentest in Testaankoop
  • Uitpluizen kenmerken wagens in automagazine

û Klassieke conditionering

= proces waardoor een voorwaardelijke prikkel verbonden raakt met een voorwaardelijke reflex.

  • de hond van Pavlov. Deze leerde een beltoon in verband te brengen met voedsel.
  • Marlboro cowboy  Marlboro-roker denkt dat hij stoer en ruig is.

û Operant leren

= versterken (reinforcement) van de band tussen bepaalde stimulans en reactie.

De consument legt een associatie tussen een bepaalde situatie en zijn gedrag als gevolg van de gunstige of ongunstige consequenties die dat gedrag meebrengt.

  • Marlboro roken  men voelt zich zelfzekerder onder vrienden (+)
  • Chocolade eten  humeur verbetert (+)
  • Marlboro roken  men hoort na jaren een rokershoestje bij het opstaan (-)
  • Chocolade eten  pukkels (-)

û Sociaal leren

= leren van anderen

  • Roken/alcohol drinken omdat medestudenten dat doen
  • Buurman vertelt over nieuw type onkruidverdelger
  • Kledij BV’s

Bespreking van de volgende leerconstructen uit het Howard en Sheth model:

û Behoeften en motieven

û Aangeboren behoeften

û Keuzecriteria

û Aangeleerde behoeften

Behoeften en motieven

Behoefte = discrepantie tussen een ongewenste actuele situatie en een mogelijke situatie

û Als het individu zich bewust is van de discrepantie: manifeste behoefte

  • Honger (candy bar,…)
  • Tandpijn (pijnstiller,…)
  • Sparen (spaarboekje,…)

û Als het individu zich niet bewust is van de discrepantie: latente behoefte

  • Behoefte om zich te manifesteren (luxeproduct/-merk; opvallende design)
  • Behoefte om aanvaard te worden (merkkleding)
  • Behoefte om zich veilig bij anderen te voelen (alcohol drinken)

Aankoopmotivatie = de bij een individu bestaande drijvende kracht achter het handelen gericht op behoeftebevrediging, in dit geval de beweegreden voor de daadwerkelijke aankoop. Deze beweegreden kan zijn oorsprong vinden in:

  • Negatieve motivatie: problemen oplossen
  • Neutrale motivatie: tevredenheid continueren
  • Positieve motivatie: sensorische voldoening

Motivatie: ontstaat als een behoefte geprikkeld wordt die het individu wil bevredigen.

Wanneer een behoefte geselectederd wordt, ontstaat een spanningstoestand die het individu aanspoort om die spanning te verminderen of uit te schakelen.

Het vertrekpunt is dus een verschik tussen wens en werkelijkheid.

De behoeftespanning kan intern en extern geprikkeld worden:

  • Externe stimulans:

Vb. als ik voorbij de bakkerij loop en mijn eetlust wordt opgewekt

  • Interne stimulans:

Vb. ik kom niet voorbij de bakkerij maar krijg toch plots honger

Hoe groter het verschil tussen wens en werkelijkheid, hoe groter de behoeftespanning. Hoe groter het verschil tussen wens en werkelijkheid, hoe gemotiveerder ik ben tot handelen.

Er zijn verschillende soorten behoeften!

Aangeboren behoeften

Er zijn verschillende niveaus van aangeboren behoeften.

Murray onderkende er 37 die hij onderverdeelde in 4 dimensies:

1) Onderscheid tussen biogenetische en psychogenetische behoeften:

Deze worden ook primaire en secundaire behoeften genoemd.

Vb. biogenetische behoefte: behoeften aan voedsel

Vb. psychogenetische behoefte: behoefte aan opwinding

2) Onderscheid tussen positieve en negatieve behoeften

Vb. de gemiddelde consument zal zich spontaan meer aangetrokken voelen tot een feesttafel dan tot een operatietafel, ook al kan deze laatste hoogst nuttig zijn.

3) Onderscheid tussen manifeste en latente behoeften

Vb. de behoefte aan een balletopleiding voor een kind van een begoed milieu et dezelfde behoefte van een kind uit de 4e wereld. Een kind uit de 4e wereld kan alleen maar dromen van die balletopleiding ook al heeft het talent.

4) Onderscheid bewuste en onbewuste behoeften

Een mens is zich niet altijd bewust van zijn noden.

Maslow groepeerde de menselijke behoeften in 5 grote, aangeboren categorieën:

ð Zie figuur p 226!

1) Fysiologische behoeften:

Vb. honger, seks, slaap, gezondheid

2) Veiligheidsbehoeften:

Duiden op de fundamentele, spontane nood zich te weren tegen fysieke en psychische bedreiging.

3) Behoefte aan liefde:

Duidt op de nood aan een affectieve relatie met de medemens. Het is een natuurlijke drang om aanvaard te worden door anderen.

4) Behoefte aan waardering:

Heeft te maken met een tegenprestatie. De aangeboren, fundamentele nood om gewaardeerd te worden om wie en wat men als individu is en voorstelt.

5) Behoefte aan zelfverwezenlijking

Duidt op de nood om zichzelf te realiseren, en dus op de nood van het verwerkelijken van zijn aangeboren talenten.

Volgens Maslow staan deze categorieën in een hiërarchisch verband.

De categorieën staan in een onderling verband, uitgedrukt door de idee van prepotentie.

  • Fysiologische behoeften staan het laagst in de behoeftehiërarchie.
    • Daardoor zijn ze het meest prepotent = er is de meest natuurlijke druk om ze te voldoen.
    • Behoeften met een hoge prepotentie zullen dus eerst tot op een redelijk peil vervuld worden voor hogere behoeften aan de orde komen.

Dit legt uit waarom bepaalde productcategorieën belangrijker worden naarmate men welvarender wordt.

Rokeach ontwikkelde een sterk gelijkend begrip, nl het concept ‘waarden’ en de indeling ervan.

Waarden = de mentale weergave van onderliggende of overeenkomstige behoeften.

Het is een stabiele overtuiging dat een gedragswijze of eindtoestand te verkiezen is boven andere eindtoestanden of gedragswijzen.

Hij onderscheidde instrumentele en eindwaarden.

Het zijn de eindwaarden die veel gelijkenis vertonen met fundamentele, aangeboren behoeftecategorieën waar voorgaande denkers van spraken.

In het spoor van Rokeach heeft Kahle 8 eindwaarden onderkend:

1) Zelfrespecht

2) Veiligheid

3) Innige relaties met anderen

4) Gevoelens van iets bereikt te hebben

5) Zelfvervulling

6) Gerespecteerd worden door anderen

7) Gevoel van erbij te horen

8) Plezier, pret, opwinding

Sheth, Newman & Gross publiceerden een theorie van consumptiewaarden.

Ze onderkenden 5 categorieën van consumptiewaarden:

1) Functionele waarden

Vb. bescherming door kleding tegen koude

2) Sociale waarden

Vb. maatschappelijke aanvaarding door het dragen van kledij die past bij de gelegeheid

3) Emotionele waarden

Vb. zich mannelijker of vrouwelijker voelen door de kledij die men draagt

4) Epistemische waarden

Vb. het opwekken en voldoen van nieuwsgierigheid vb door het bijwonen van een modeshow

5) Conditionele waarden

Uitzonderlijke, situatiegebonden extrawaarden van voorgaande types.

Vb. een kledingstuk blijkt door zijn samenstelling merkwaardig sterk en kreukvrij tijdens een uitzonderlijke stortbui.

Keuzecriteria

Een product of dienst kan bijna altijd gezien worden als een geheel van kenmerken en niet enkel als een geheel.

Die deelverzameling van kenmerken of eigenschappen van een product die kunnen dienen als beoordelingsbasis in het besluitvormingsproces van afnemers noemt met productattributen.

Dit zijn dus mogelijke standaarden waardoor een afnemer keuzes maakt.

De standaarden zelf heten keuzecriteria.

Vb. geheugencapaciteit van een pc is niet alleen een kenmerk van de pc, maar is ook een productattribuut. Het is een keuzecriterium van de afnemer, dat een rol speelt in zijn beslissingsproces.

û Keuzecriteria kunnen rationeel of emotioneel zijn of subjectief of objectief.

û Keuzecriteria zijn een centraal concept in de marketing

û Het beschikken over keuzecriteria is een noodzakelijke voorwaarde voor de koper om zelfstandig te kunnen kopen.

û Er bestaat een eenduidig verband tussen keuzecriteria en een productcategorie.

Voor een bepaalde productcategorie hanteert een koper dezelfde beoordelingscriteria.

û Het koopproces kan in fasen worden ingedeeld.

Bij meer complexe producten is de fase waarin een koper nog keuzecriteria aan het ontwikkelen is soms vrij lang.

û Welke keuzecriteria kopers hanteren is niet altijd vanzelfsprekend.

û Hoe een koper keuzecriteria hanteert is nog minder vanzelfsprekend.

û Welke keuzecriteria afnemers hanteren en/of hoe ze ze gebruiken kan een basis zijn van marktsegmentatie.

û Keuzecriteria veranderen doorheen de tijd, evenals de manier waarop ze gecombineerd worden.

Lees meer...

Perceptuele constructen

û Perceptie = de reactie van het individu op marketing- en sociale stimuli hangt af van de manier waarop hij deze waarneemt. (= waarneming)

Proces waarbij mensen informatie selecteren, indelen en interpreteren via de zintuigen (horen, ruiken, zien, voelen,…)

û Percipiëren is ook “betekenis geven aan” wat men waarneemt via de zintuigen

û Een perceptueel verschijnsel houdt in dat men gebeurtenissen of dingen negeert, dat men ze met aandacht volgt, of soms dat men zich iets verbeeldt dat in werkelijkheid niet bestaat.

Voorbeeld:

  • BMW-chauffeur is hautain
  • Groene verpakking is milieuvriendelijk product
  • Vogelgriep is gevaarlijk voor de mens

û De waarneming van feiten is niet fotografisch, maar partieel, selectief en vertekend.

û De waarneming is dus subjectief en individueel doordat men de informatie selecteert, indeelt en interpreteert. Dit voor iedere persoon individueel.

û Perceptie wordt mede bepaald door:

  • Fysiologische kenmerken (man/vrouw/kind)
  • Psychologische kenmerken
  • Sociale kenmerken
  • Intellectuele kenmerken

û Perceptie is onder andere het resultaat van de:

  • Aandacht
  • Perceptuele vertekening

Aandacht

û Er is een grote moeilijkheid om aandacht voor commerciële stimuli te krijgen

û Er is een zeer grote wanverhouding tussen informatieaanbod en de intellectuele en emotionele verwerkingcapaciteit van het individu (een aantal onderzoeken zeggen dat 5% of minder van het aangeboden wordt verwerkt)

 Neiging om zich af te sluiten van informatie (informatiemoeheid)

û Eventuele verwerking via:

  • Korte termijngeheugen:

Van de toch nog zeer grote hoeveelheid informatie die onze zintuigen waarnemen blijft de waarneming gedurende een fractie van een seconde nazinderen.

Van al die informatie blijft slechts het deel bewaard waaraan we de nodige aandacht besteden.

Door deze aandacht wordt de opgenomen informatie naar het korte termijngeheugen getransporteerd.

  • Lange termijngeheugen:

Wil hij dingen voor een langere tijd onthouden, dan zal hij die overbrengen naar het lange termijngeheugen.

Via een verdiepte herhaling wordt het informatiemateriaal verwerkt.

û Aandacht bestaat uit 2 componenten:

  • Oplettendheid:

De mate waarin een individu schommelingen vertoont in het globaal aandacht schenken aan stimuli in zijn omgeving.

Voorbeeld:

  • Consument die piekert over huishoudelijke problemen, is weinig oplettend voor commerciële stimuli.
  • Chauffeur langs drukke weg besteed meer aandacht aan het verkeer en hierdoor minder oplettend voor commerciële stimuli.

  • Selectiviteit:

Vindt plaats wanneer slechts een gedeelte van de informatie die de zintuigen bereikt, verwerkt wordt.

Voorbeeld:

  • Reclame met sexy vrouwen is dikwijls ondoeltreffend in communicatie met mannen omdat de aandacht zo sterkt geconcentreerd is op het meest attractieve gedeelte van de advertentie, dat de belangrijkste elementen niet opgemerkt worden.

Perceptuele vertekening

û Waarnemen is meer dan prikkels registreren, het is ook betekenis geven aan wat we waarnemen.

û Op grond van de informatie die we via waarnemingen krijgen vormen we ons een beeld van een product.

û Ontvanger van stimuli vervormt informatie naar zijn referentiekader, die opgebouwd is uit de informatie die hij vroeger verzamelde.

û De betekenis die we toevoegen kan juist of fout zijn, maar is in de meeste gevallen minstens gedeeltelijk vervormd tov de puur objectieve kenmerken van de prikkel. = perceptuele vertekening

û De betekenis, gehecht aan stimuli is dus een compromis tussen de betrokken stimuli en de persoonlijkheid van het individu.

Voorbeeld:

û Groene verpakking percipiëren met milieuvriendelijk product

û Goedkoop product percipiëren met lage kwaliteit

û Voor de marketer is er maar 1 realiteit, met name de gepercipieerde.

Hij gaat dus rekening houden met de perceptie.

Hiervoor zal hij ook moeten weten welke draagwijdte een bepaalde perceptie heeft.

  • Een aanpassing van logo of merk wordt negatief ervaren, daarom wordt die zo onopvallend mogelijk gedaan.
  • Wachttijden zorgen voor veel klachten bij consumenten, daarom probeert men deze altijd zo klein mogelijk te houden maar soms kan men ze niet verkorten en gaat men proberen de psychologische wachttijd te verkorten.

Voorbeeld:

In een luchthaven moesten de mensen 7 minuten wachten op hun koffer wat tot veel klachten leidde. Logistiek kon men deze tijd niet verkorten. Hierdoor heeft men een perceptuele oplossing bedacht. In plaats van dat de mensen maar 2 minuten tot de transportband moesten wandelen, ging men het wandeltraject herleggen waardoor dit nu ongeveer 6 minuten in beslag en men maar 1 minuut aan de transportband moest wachten. Dit leidde tot een daling van de klachten.

Lees meer...

De variëteit van toedrachten

Het koopgedrag wordt opgesplitst in deelgebieden:

û Consumentengedrag

Vb. winkelgedrag: dit omvat alle gedragingen die vrij rechtstreeks met het winkelgebeuren te maken hebben.

Zoals het zich laten beïnvloeden door een bepaald soort winkelindeling zoals de opstelling van rekken en merken.

Belangrijk is dat het hele koopproces bekeken wordt.

Consumentengedrag vindt vooral verklaring vanuit de psychologie.

û Industrieel koopgedrag

Ook hier tal van zinvolle aanvullingen vanuit de psychologie.

Industrieel koopgedrag vindt verklaring vanuit de micro-economie.

Het synthesemodel van Howard en Seth (zie figuur p 214)

û Algemeen model dat diverse koopsituaties kan dekken.

û Vooral toepasbaar op relatief belangrijke en doordachte aankopen.

û Tot op zekere hoogte ook van toepassing op industriële koopsituaties.

û Steunt op 4 elementen

  • Externe stimuli:

Dit zijn de inputs die uitgaan van sociale en van de marktomgeving van de koper.

De koper wordt hierdoor voortdurend beïnvloed.

Het zijn gebeurtenissen of dingen buiten de koper, maar waaraan hij via de zintuigen in blootgesteld, die hem kunnen aanzetten tot responsen.

Deze stimuli kunnen komen uit de commerciële of sociale omgeving.

Dit is vrij gemakkelijk in beeld te brengen.

  • Hypothetische constructen:

Groepeert de verschillende elementen die de innerlijke toestand van de koper voorstellen.

Op grond van waarnemingen, ondervraging, introspectie en logica zijn deskundigen in de geest van de koper elementen gaan veronderstellen die de werking van deze black box kunnen verklaren.

Er zijn preceptuele constructen en leerconstructen.

  • De respons:

Zijn de gedragingen die de koper manifesteert ten gevolge van de wisselwerking tussen de stimuli en zijn innerlijke toestand.

  • Exogene variabelen:

Preciseren de context waarbinnen het koopgedrag plaatsvindt. Ze maken niet rechtstreeks deel uit van het beslissingsmodel, maar beïnvloedt het wel.

Vb. belang van de aankoop, financiële status, tijdsdruk,…

De volle pijlen wijzen op een informatiestroom en/of beïnvloedingsrichting.

De stippellijnen wijzen op een feedbackeffect.

Lees meer...

Van mono- tot multidisciplinair model

Marketingdiscipline is ontstaan vanuit de ontoereikendheid van de economische om de nieuwe marktverschijnselen te omvatten.

De marktdiscipline is ook gekenmerkt door een relatief hoog realiteitsgehalte.

De koopgedragtheorie is het resultaat van het bijeenbrengen van relevante elementen uit diverse disciplines.

Ze is multidisciplinair van aard, dit omdat door de delen apart te bekijken men geen juiste inzicht kan krijgen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen