Menu

De individuele vraag naar arbeid

Bij het bepalen van de ingezette hoeveelheid van de productiefactor arbeid in het productieproces, gaan we ervan uit dat de onderneming streeft naar maximale winst.

  • De onderneming zal haar winst zien toenemen zolang een extra eenheid arbeid meer opbrengt dan zij kost.

marginale waardeproductiviteit (MWPa) = De verandering in de totale opbrengsten bij het inschakelen van een additionele eenheid arbeid.

De marginale kosten (MKa), bepalen we als de verandering in de totale kosten bij het inzetten van een extra eenheid arbeid.

Zolang de MWPa hoger is dan de MK is het voor de onderneming interessant om de tewerkstelling uit te breiden.

Een noodzakelijke voorwaarde voor het bereiken van maximale winst wordt dus gegeven door:

MWP a = MFP a => De bijkomende output geproduceerd door een extra eenheid arbeid * de opbrengst van elke bijkomende eenheid output.

Wat de outputmarkt betreft, heeft de onderneming dus geen invloed op de prijs.

Marktprijs (p) = De ontvangst van een extra eenheid output.

Wat de arbeidsmarkt betreft, impliceert de onderstelling van prijsnemerschap dat de onderneming zoveel arbeid kan aanwerven als ze wil tegen het geldende loon; derhalve zijn de MK van arbeid gelijk aan het loon (w)

=> w = p * MFPa

 w/p = MFPa

(zie figuur p 440)

Een noodzakelijke voorwaarde voor maximale winst is dus dat het reële loon gelijk is aan MFPa. Daaruit kunnen we de vraagcurve van arbeid afleiden.

We veronderstellen afnemende MFPa bij toenemende arbeidsinzet => MFPa-curve heeft een negatieve helling.

Een winstmaximaliserende onderneming zal het tewerkstellingsvolume en dus haar vraag naar arbeid aanpassen, zodanig dat de MFPa = reële loon.

Voor elk niveau van het reële loon wordt de vraag naar arbeid bepaald door het bijhorende punt op de MFPa-curve. De vraagcurve van arbeid valt dus samen met de curve van de MFPa.

Alle factoren die de MFPa beïnvloeden, zijn determinanten van de ligging van de vraagcurve van arbeid.

Bij een gegeven reëel loon zal de toename van de kapitaalvoorraad dan ook resulteren in een verhoogde vraag naar arbeid. Technologische vooruitgang kan de MFPa-curve naar boven of naar beneden doe verschuiven. In het 1e geval neemt de vraag naar arbeid toe, in het 2de geval neemt ze af en spreken we van arbeidsbesparende technologische vooruitgang.

Lees meer...

Het individuele aanbod van arbeid

We gaan ervan uit dat het arbeidsaanbod van een individuele werknemer afhangt van het loon.

= de prijs die hij ontvangt voor zijn arbeidsinzet, en van zijn niet-arbeidsinkomen (inkomen uit vermogen en overheidstransfers)

w/p A 1 A0

toename van het niet-arbeidsinkomen

1

hoeveelheid arbeid

We onderstellen dat het aanbod van arbeid afhangt van wat de werknemer met zijn loon kan kopen => van het reële loon.

we nemen aan dat er een positief verband bestaat tussen het arbeidsaanbod en het reële loon.

  • Een hoger loon doet de opbrengst van een extra uur arbeid stijgen, maar er is een stijging van de kost van vrije tijd.
  • Het arbeidsaanbod stijgt en de vraag naar vrije tijd daalt.
  • Een stijging van het loon = een stijging van het inkomen.
    • Indien vrije tijd een inferieur goed is zal de vraag ernaar toenemen.
  • Indien de koopkracht van een loon stijgt, zijn de mensen meer bereid om te werken en mensen die voorheen niet in de arbeidsmarkt waren, zijn nu wel bereid om te werken.

Een stijging van het niet-arbeidsinkomen doet de vraag naar niet-inferieure goederen toenemen (incl vrije tijd).

Het arbeidsaanbod neemt dus af en de aanbodscurve verschuift naar links.

A1 is de aanbodcurve na een stijging van het niet-arbeidsinkomen.

Lees meer...

Enkele begrippen

Loon = de vergoeding die wordt betaald voor de arbeidsprestatie.

Brutoloon = de contractueel overeengekomen bezoldiging voor het uitvoeren van een arbeidsprestatie.

Nettoloon = het loon dat de werknemer uiteindelijk overhoudt na het betalen van zijn bijdrage aan de sociale zekerheid en de inkomensbelasting.

Komt overeen met de producentenprijs

Loonkosten voor de werkgever = brutoloon + werkgeversbijdrage aan de sociale zekerheid + andere kosten verbonden met een arbeidscontract (vb. koster van verzekering tegen arbeidsongevallen)

Komt overeen met de consumentenprijs

Nominale loon = het bedrag in geld

Reële loon = de koopkracht van dit bedrag

Dit wordt berekend als de verhouding tussen het nominale loon en een prijsindexcijfer.

Lees meer...

België, de EU, de VS en Japan, 1975-2004

  • In bijna alle jaren was de groei van het reële BBP van België positief!

Behalve:

- 1975: er was een forse stijging van de petroleumprijs vanaf eind 1973.

- 1981 en 1993: de negatieve groeivoet maakte deel uit van de langere crisis.

In het algemeen blijkt dat de conjunctuur in België en Europa gelijke tred houden.

Wanneer we de groeivoeten van het reële BBP van de EU vergelijken met die van de VS en Japan zien we dat:

- De Japanse groeivoet voor 1991 meestal hoger was dan die van de EU en VS.

- Het laatste decennium presteert Japan opmerkelijk zwakker.

  • Zie figuur 15.1!!!
  • In België is de werkloosheid vroeger gestegen dan in de EU, maar vanaf eind de jaren ’80 ligt de werkloosheid in België lager dan het EU-gemiddelde.

Japan heeft een lagere werkloosheid dan de EU en de VS.

Tot 1983 lag de werkloosheid in de VS hoger dan in de EU. Sindsdien daalde de werkloosheid in de VS aanzienlijk.

In de EU bereikte de werkloosheid na 1970 steeds hogere niveaus.

De werkloosheid stijgt tijdens groeivertragingen en ze daalt bij groeiversnellingen.

  • Zie figuur 15.2!!!

  • De inflatie vormde een belangrijk macro-economisch probleem in de jaren ’70.

Veel economische inzichten en beleidswijzigingen hebben hun wortels in dit inflatiesysteem van de jaren ’70.

De laatste 2 decennia lijkt dit probleem onder controle.

Er is een correlatie zichtbaar met de conjunctuurcyclus.

De inflatie versnelde tijdens de hoogconjunctuur van einde van de jaren ’80.

De meeste jaren was de inflatie in België lager dan het EU-gemiddelde.

Sinds 1975 kent de EU een hogere inflatie dan de VS die een hogere inflatie hebben dan Japan.

Na 1995 is de inflatie in de EU en de VS gelijklopend en zijn de prijsstijgingen in Japan stilgevallen en zelfs omgeslagen in prijsdalingen.

  • Zie figuur 15.3!!!
  • De intrestvoeten op LT en KT vertonen een gelijkaardig patroon.

Er is een felle stijging van de intrestvoeten eind de jaren ’70 en eind de jaren ’80 (in mindere mate).

Sinds het begin van de jaren ’90 vertonen de intrestvoeten een dalende trend.

Als we België, Nederland en Duitsland vergelijken merken we een duidelijke convergentie van de intrestvoeten in de loop van de jaren ’90.

Sinds de invoering van de euro is er nog slechts een intrestvoet voor deze landen.

De convergentie deed zich niet voor tussen de intrestvoeten van de EU, de VS en Japan.

Ook al zijn de intrestvoeten in de EU en de VS aanzienlijk gedaald, bevinden ze zich nog ruim boven die van Japan.

De zeer lage intrestvoet wijst op de blijvende problemen in de groei van de Japanse economie.

  • Zie figuur 15.4 + 15.5

  • De laatste jaren kent België aanzienlijke overschotten op de lopende rekeningen van de betalingsbalans. Er is een groot contrast met de 2de helft van de jaren 70 toen de toestand van de Belgische economie erg verslechterde en de lopende rekening aanzienlijke tekorten vertoonde.

De devaluatie van de BEF in 1982 in combinatie met andere beleidsmaatregelen lag aan de basis van een verbetering van het saldo van de Belgische lopende rekeningen.

De som van de saldi van de lopende rekeningen van de EU-lidstaten is eerder beperkt van omvang.

De VS en Japan hebben een aanzienlijk saldo op hun lopende rekeningen.

Is de VS is het saldo sinds het begin van de jaren ’80 ruim negatief. Ze hebben een gigantisch tekort opgelopen, dit wordt echter gecompenseerd door een overschot op de kapitaalrekening.

Japan vertoont een positief saldo op zijn lopende rekeningen.

  • Zie figuur 15.6!!!

  • Voor 1975 waren de overheidstekorten in België groter dan het Europees gemiddelde, maar ze bleven beheersbaar.

Het duurde tot 1993 voor België aansluiting vond bij het Europees gemiddelde.

Sindsdien doet België het beter dan het gemiddelde in Europa en sinds 2000 slagen we erin een klein overschot op de begroting op te houden. In de rest van Europa zijn de overheidsfinanciën duidelijk verslechterd sinds 2001.

Dat België zijn best doet om de overheidstekorten onder controle te houden heeft alles temaken met de Belgische overheidsschuld die massaal gestegen was door de uit de hand gelopen tekorten van het begin van de jaren ’80. Sinds 1993 is er een duidelijke verbetering opgetreden, maar de overheidsschuld ligt nog steeds ruim boven het Europees gemiddelde.

De intrestbetalingen op de schuld slorpen nu een belangrijk deel van de overheidsinkomsten op.

Daarom vormt de overheidsschuld, naast de werkloosheid, het voornaamste blijvende probleem van de Belgische economie.

  • Zie figuur 15.7!!!
Lees meer...

België in 2003-2004: groepsfoto met de buren

  • In termen van koopkracht heeft België een hoger BBP per capita dan zijn buurlanden, behalve Duitsland en Luxemburg. Het is ook hoger dan dat van de eurozone.

Overigens is het BBP per capita van alle buurlanden van België hoger dan het gemiddelde van de EU en de eurozone.

Het BBP van het Verenigd Koninkrijk komt maar net boven het gemiddelde uit.

De VS en Japan zijn een stuk welvarender dan de EU.

  • In de VS en het UK is het armoedeprobleem veel groter dan in de EU
  • De werkgelegenheid in de EU is zwak! België kent een lagere werkloosheid dan de EU in haar geheel.

De werkloosheid is wel veel hoger dan in het UK, de VS of Japan.

  • Het samengaan van relatief lage werkloosheid en meer armoede wijst op de aanwezigheid van een aantal slecht betaalde banen.
  • De inflatie in België en buurlanden is vrij laag.

Het gemiddelde Europese inflatiepercentage benadert dat van de VS.

Opmerkelijk is het negatieve cijfer voor Japan dat een daling van het algemeen prijspeil kende.

  • De intrestvoet op KT was in België dezelfde als in de buutlanden die deel uitmaken van de Eurozone.

In het UK was de KT intrestvoet opmerkelijk hoger.

In Japan is de nominale intrestvoet ongeveer gelijk aan 0.

  • Negatieve inflatie leidt toch tot positieve intrestvoeten.

De verschillen tussen de LT intrestvoeten zijn kleiner.

  • Het bestaan van relaties met het buitenland meten we hier op basis van het saldo op lopende rekeningen van de betalingsbalans.

Voor België, Nederland en Luxemburg waren de saldi ruim positief.

Het UK vertoonde een klein tekort.

De VS hebben traditioneel een groot tekort.

Japan heeft sinds jaren overschot.

  • Op vlak van overheidsfinanciën is België het enige land met een klein overschot op de overheidsbegroting.

In de andere landen is er een tekort op de begroting dat te wijten is aan de groeivertraging.

De EU, de VS en Japan worden geconfronteerd met een belangrijk tekort!

De opstapeling van de tekorten in het verleden ligt aan de basis van de overheidsschuld.

Een belangrijk deel van de ontvangsten van de Belgische overheid gaat naar de intrestbetaling op die hoge overheidsschuld.

  • Zie tabel 15.1!!!
Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen