zijn curves die de relatie geven tussen de hoogte van het inkomen en het aantal eenheden dat de consument van een goed koopt.
Wanneer de prijs van een goed lager wordt, kunnen er twee dingen gebeuren: consumenten gaan meer van het goedkopere goed kopen en minder van het duurdere (substitutie effect) of ze kopen meer van andere dingen, omdat hun koopkracht is gestegen (inkomens effect). Even met de gegevens van figuur 4.6, substitutie effect is dan de verandering in voedselconsumptie door de veranderde prijs, waarbij het utility niveau constant blijft. En dan is het inkomenseffect de verandering in voedselconsumptie door grotere koopkracht, waarbij relatieve prijzen constant worden gehouden. Een goed is inferieur als het inkomenseffect negatief is.