Socrates(469-399 v.Chr.):
Al het kwaad komt voort uit onwetendheid. Mensen doen verkeerde dingen omdat ze niet begrijpen dat het verkeerde dingen zijn.
Plato(427-347 v.Chr.):
We doen verkeerde dingen, ook al beseffen we dat ze verkeerd zijn. Hoe dit kan verklaart Plato aan de hand van de ziel.
De ziel bestaat uit drie delen die hij vergelijkt met een tweespan: een rijtuig, bestuurd door een menner dat
door twee paarden getrokken wordt. De menner staat voor het redelijke deel van de ziel, het kan inzicht hebben in het goede. Van de paarden is het ene edel en gehoorzaam. Volgens Plato is dit het eerzuchtige en gedisciplineerde deel van de ziel. Het andere paard is echter ongehoorzaam en gericht op verleiding, hij illustreert hiermee de lust. Het is aan de paardenmenner om met behulp van het gehoorzame paard het ongehoorzame in bedwang te houden. Hiermee wilt hij zeggen dat het de taak is van de rede om samen met discipline en plichtsgevoel onze lusten te beheersen.
Aristoteles(384-322 v.Chr)
Volgens Aristoteles is er een onderscheid te maken tussen algemene kennis van het goede en de toepassing daarvan in praktische situaties. Hij wijst erop dat je je niet altijd bewust bent van de kennis die je hebt. Je kunt dus kennis hebben over dat iets verkeerd is, maar je dan niet realiseren op het moment dat je iets verkeerds doet.
Zo kun je een man waarnemen die slecht ter been is en een trap op moet. Je beschikt over de kennis dat je een helpende hand zou moeten bieden, maar als je gehaast bent, of diep in gedachten verzonken komt dit wellicht niet in je op.
Volgens de drie genoemde filosofen is immoreel gedrag dus altijd te wijten aan een gebrek aan inzicht.
Augustinus(354-430)
Volgens de christelijke filosoof is het niet genoeg om te begrijpen wat is om te doen, maar je moet ook de wil hebben om het te doen. Het immorele gedrag van mensen is niet alleen een kwestie van onwetendheid, het ontbreekt mensen vaak ook de wil om iets goeds te doen. De wil hoeft niet te luisteren naar het je besef van het goede, maar je wil hoeft zich ook niet te laten leiden door waar je wel of geen zin in hebt. Het individu heeft een zekere mate van onafhankelijkheid in zijn beslissingen. Maar toch niet volledig, want de mens heeft ook de wil om het kwade te doen, om toe te geven aan lusten. Dit is een uiting van de aangeboren zondigheid van de mens, die geleidt heeft uit de erfzonde. We kunnen ons alleen verlossen van die zonde door ons te richten tot god, alleen de genade van god kan een goede wil in ons vrijmaken.
Maar stel dat god alwetend is, dan weet hij al welke beslissingen we gaan nemen. En als god het al weet, liggen de beslissingen schijnbaar al vast.