Prestatiemetingen: vaststellen en evalueren
- Gepubliceerd in Boekhouden
- Reageer als eerste!
- Indicatoren en normen ontwikkelen
- Informatiesystemen ontwikkelen
= vaststellen v/d werkelijke prestaties van de organisatie, die evalueren door vergelijking met de vooropgestelde richtlijnen en prestatienormen, en ondersteunende of corrigerende maatregelen nemen.
-Volgens de klassiekers is er een sterk lineair proces bij controle: eerst een gewenst doel of standaard formuleren, dan informatie verzamelen over de realiteit, de vergelijking van deze informatie met de standaard en ten slotte de corrigerende maatregelenDe informatie met accuraat, actueel en relevant voor de indicator zijn. Ze moet tijdig verstrekt worden, eenvoudig en gemakkelijk te consulteren door managers. Ze moet systematisch bijgehouden worden, en efficiënt en kostenbewust beheerd worden.
Er is technische kennis vereist om de informatie te verzamelen, te verwerken, te stockeren en te rapporteren.
Een indicator geeft een aanwijzing over de toestand van het betreffende
doel of plan. Realisatie bereikt of niet?
- Nadere omschrijving concepten en kernconcepten: voor interpretatie
vatbaar, en er kunnen op verschillende manieren concepten en indicatoren uitgeklaard worden.
- Identificatie en keuze van soorten indicatoren:
- input (aangewende middelen)
- throughput (geleverde inspanningen)
- output indicatoren
Klassiekers gaan vooral voor output, gedragsmanagement heeft geen
voorkeur, en erkend de andere twee als interessante tussenresultaten.
Anderzijds zijn er ook kwantitatieve of kwalitatieve indicatoren.
Rationelen gaan voor kwantitatief, gedragsmanagement heeft geen
voorkeur omdat niet alle activiteiten kwantificeerbaar zijn.
- Beoordeling kwaliteit indicatoren: validiteit (meet de indicator wat hij
beweert te meten, niet onvolledig en geen andere concepten?),
betrouwbaarheid (de meting mag niet veranderen naargelang de persoon
die meet of de tijd), legitimiteit (zinvol, relevant, universeel
referentiekader, aanvaardbaar voor alle organisatieleden).
- Formulering van normen: normen vindt men meestal terug in de doelen.
Die geeft weer welke waarde de indicator moet bereiken zodat er
realisatie is. Minimumnormen, maximumnormen (mag niet overschreden
worden), range (norm ligt tussen 2 waarden), referentiewaarde/exacte
waarde, benchmark… Dit kan in cijfers of woorden uitgedrukt worden.
Indicatoren ~ verschillende schalen
Kwalitatief
Nominaal = Categorieën (geen ranking)
Bv. Mannen vs vrouwen, Opvang mogelijkheden voor bejaarden, Pol en Soc’ers versus Burgie
Ordinaal (rank)
Categorieën die een rang volgorde voorstellen, maar de afstand tussen die categorieën is niet expliciet
Bijv. Weinig autonomie, medium autonomie, veel autonomie, Categorieën inkomensniveau, schaal 1->7: van helemaal niet belangrijk tot heel belangrijk
Kwantitatief
Interval
Rank in numerische schaal waarbij afstand tussen waarden dezelfde is (geen absoluut nulpunt) Bv. Graden Celsius, Fahrenheit
Ratio
Alle eigenschappen van interval MET absoluut nulpunt Bv. Lengte, gewicht, …
Om te kunnen vaststellen of de doelen en plannen gerealiseerd zijn, moet de organisatie over de nodige technische expertise beschikken. Vooral klassiekers hechten hier belang aan. Zij ontwikkelen veel technische richtlijnen en suggesties om de expertise aan te scherpen. Zij dragen veel bij tot de ontwikkeling van prestatie -meetsystemen.
definitie: enkel prestatiemeting. Problemen bij implementatie worden gezien als het gevolg van een slechte planning.
- Bij het gedragsmatig perspectief heeft men ook aandacht voor het voorafgaand implementatieproces. Plannen kunnen onvolmaakt zijn, er zijn mogelijk conflicterende interpretaties, of de situatie is veranderd waardoor het plan moet worden bijgestuurd. Controleren gaat dus niet altijd samen met realiseren.
. De enge
De organisatie kan van mening zijn dat er maar 1 stijl de beste is in alle gevallen, of dat de beste stijl afhangt van de situatie waarin leiding gegeven moet worden. Als men de situationele strekking volgt, kan men er van uitgaan dat elke leider slechts 1 stijl heeft, en dus die leiders via een allocatiebeleid zo goed mogelijk plaatsen waar hun stijl de beste resultaten oplevert. Als men er van uitgaat dat een leider zijn stijl aanpast aan de situatie, zal men kiezen voor een opleidingsbeleid, om de leiders een veelheid van leiderschapsstijlen mee tegeven.
Motivatie en capaciteiten ondergeschikten
Overzichtskader in slides. Leiders moeten soms stijlen combineren. Elke ondergeschikte heeft mogelijk zijn eigen stijl nodig, en dat kan evolueren in de
tijd. De leider moet zijn stijl dus evalueren en aanpassen.
Werkomgeving en persoonlijkheid ondergeschikten
Beide bepalen wat de ondergeschikten van de leider verwachten, hoe die
hen moet helpen bij het identificeren en bereiken van hun doelen. Als hij aan
deze verwachtingen voldoet, zullen zijn instructies worden opgevolgd. Onder de werkomgeving vallen de taakkenmerken (bvb routinematig of niet) en de formele gezagsstructuur (bvb duidelijk of niet). De persoonlijkheid verwijzen naar de bekwaamheid, ervaring en controleperceptie over eigen succes en falen. (wat voor invloed kan ik uitoefenen op de werkomgeving en taakrealisatie).
– Pad-doel model van House: Leider moet zijn stijl aanpassen aan complex samenspel van omgevings- en persoonlijkheidskenmerken
– Fiedler: Dominante leiderschapsstijl van een leider moet in juiste omstandigheden worden ingezet, rekening houdend met mate van vertrouwen, taakstructuur en machtspositie
– Vroom en Jago: Gedrag van de leider, i.c. manier van besluitvorming, moet afgestemd worden op situatie
( zie ook slides hoofdstuk 6 )
Maatschappelijke cultuur en ideaalbeelden van leiderschap
Culturele waarden en normen hebben veel impact in internationale organisaties. De machtsafstand is groter in Zuidoost-Azië, zodat mensen daar veel makkelijker hiërarchische bevelen aanvaarden dan in Scandinavië. In het eerste geval is taakgericht het beste, in het tweede geval werknemergericht. Leiders en ondergeschikten wijzen clichématig karakteristieken toe aansuccesvolle leiders. In het westen zijn dat competitiviteit, initiatief, respect, drang naar macht en dergelijke, die dan weer als typisch mannelijk gezien worden. Andere zijn etniciteit, religie en dergelijke.
Tijdelijke/bijzondere omstandigheden
Bij deze crisisleiderschapstijlen raadt men meestal een sterke taakgerichtheid aan, om de nodige centralisatie te versterken. Sommige crisissen noodzaken een grondige herprofilering, waardoor een transformationele, charismatische leiderschapstijl aangewezen is. Autocratische leiderschapstijlen boren te weinig creativiteit, menselijke draagkracht en synergie aan. Als de crisis het gevolg is van demotivatie, is een werknemersgerichte stijl genoodzaakt.
Hoofdstuk 7: Controleren
Beïnvloeden via onderscheidende karaktereigenschappen
=Trait Theoriën => aandacht voor kenmerken van goede leider
Men onderscheidt karaktereigenschappen die leiders van niet leiders onderscheiden. Het is onmogelijk gebleken persoonskenmerken vast te stellen waarmee (succesvolle) leiders altijd van niet-(succesvolle) leiders kunnen worden onderscheiden
Communicatievaardigheid, emotionele stabiliteit, extravertheid. Er is een
discussie of leiderschap aangeleerd kan worden of niet. Ontwikkel je de
eigenschappen omdat je benoemd bent, of wordt je benoemd omdat je de
eigenschappen hebt? Ze dienen dus als basis voor de selectie van kandidaten
voor leiderschapsposities.
Er wordt ook onderscheid gemaakt tussen karaktereigenschappen van
succesvolle leiders tegenover andere leiders. Men verstaat hieronder de leiders
die het gedrag van de medewerkers zo beïnvloeden dat ze de doelen realiseren.
Deze zijn iets betrouwbaarder, maar niet voldoende om succes te garanderen.
Beïnvloeding via specifiek gedrag
= Gedragstheoriën => aandacht voor gedrag van goede leider
Een stijl is een consistent gedragspatroon. Bij het gedrag komen ook de persoonlijke ervaringen kijken.
Transactionele leiderschapstijlen = taakgerichte en werknemergerichte het bekendst. Hun doel is het realiseren van de vooropgezette doelen. Dergelijke leiders stippelen die doelen, dus de paden uit om gekende en gewenste situaties te creëren. Het voorwerp is dus een op voorhand gekende te realiseren transactie.
Transformationele leiderschapstijlen = willen veranderingen realiseren waar de managers nog niet precies weten hoe die eruit zullen zien. De medewerkers moeten actief bijdragen tot de verduidelijking van de doelen. Het voorwerp van het leiderschap is een grondige herpositionering of transformatie van de organisatie.
- Taakgerichte leiderschapsstijl = leider beïnvloedt zijn medewerkers door zich direct toe te spitsen op de te realiseren doelen en de daarvoor noodzakelijke takenpakketten. Ze sturen hen aan op de inhoud van hun takenpakket. De leider moet het werk omschrijven en plannen (procedures, prestatie-
standaards), toewijzen en meedelen. Hij vindt de realisatie belangrijk, controleert of ze hun taken goed doen, en grijpt in als ze afwijken. Hij steunt ze in het zoeken naar oplossingen. Hij gedraagt zich als vakexpert, legt zijn ideeën op, gedraagt zich als hiërarchische chef.
- Werknemergerichte leiderschapstijl = deze leiders sturen via de sociale
relaties en de werksfeer, omdat goede relaties en sfeer de taakrealisatie
zullen stimuleren. Hij creëert aangename en stimulerende werk- komstandigheden, stuurt en ontvangt informatie bij bemiddeling, waardering, aanmoediging, beloning. Hij betrekt ze in genomen beslissingen (delegatie en participatie) voor wederzijds vertrouwen en respect. Hij gedraagt zich als een coach en ondersteunt zijn medewerkers. Weinig nadruk op formele macht of controle.
- mengvormen= die beide voorgaande gebruiken en daar wat aan toevoegen. De bekendste is die van Blake en Mouton met hun managerial/leadership grid.
- Transformationele/charismatische of visionaire leiderschapstijl =
organisatie wil breken met de methoden uit het verleden. Hij ondersteunt het transformatieproces en doet medewerkers hierover nadenken. Hij inspireert hen via een uitgesproken persoonlijke visie over de toekomst, en overtuigt hen om er actief aan mee te werken, met intensieve participatie en commitment. Hij functioneert als rolmodel, zodat zijn ideeën en gedrag zelden in vraag worden gesteld en vanzelfsprekend overgenomen worden. Zijn gedrag toont enthousiasme, inzet, energie, zelfvertrouwen in zijn eigen beoordeling en
inschattingsvermogen. Hij vertoont nieuw, onconventioneel gedrag, en
bezielt zo zijn medewerkers.
= selectedren, motiveren, ondersteunen, helpen en sturen van medewerkers. Het wordt dikwijls verward met het algemeen begrip management. Leiding geven is het gericht beïnvloeden van medewerkers om zo hun denken en handelen te richten op de realisatie van het gemeenschappelijke doel. Deze doelrealisatie wordt gebruikt om het succes van het leiderschap uit te drukken.
Leiding kan formeel zijn, als de organisatie zelf leiders aanduid. Leiders zijn meestal managers, tenzij leidinggevende taken gedelegeerd worden. Beide begrippen worden door elkaar gebruikt. Voor beïnvloeding maken formele leiders ook gebruik van andere machtsbronnen zoals straffen en belonen. Er zijn ook veel informele leiders die door referentiemacht en expertisemacht veel invloed uitoefenen. Informele leiders kunnen de formele leiders steunen of inspireren, maar ook tegenwerken.
Historiek van leiderschaps-theoriën
Deze visuele voorstelling van de organisatiestructuur geeft een onvolledige
voorstelling, omdat niet alle bouwstenen erop staan. Ook de informele keuzes
en organisatiestructuur zijn niet weergegeven. De bouwsteen taakspecialisatie staat niet weergegeven. De departementalisatie is wel weergegeven, al vallen kleine of tijdelijke eenheden er van tussen. Enkel coördinatiemechanismen als directe supervisie en departementoverschrijdende werkeenheden kunnen uit de tekening afgeleid worden, en die laatste enkel uit de naam. De formele verdeling van macht en gezag staat uitgebeeld als verbindingslijnen.
Hoofdstuk 6: Leiding geven