1. Vroege vormen van feministische wetenschapsfilosofie (1970-’80)
·Deze wetenschapsfilosofen wilden vormen van mannelijke onderdrukking in de wetenschap ontmaskeren en streden voor gelijkwaardigheid. Hun onderzoek richtte zich op: de herontdekking van het werk van vergeten vrouwelijke wetenschappers; de publicatie van specifiek onderzoek over vrouwen en vrouwelijke aangelegenheden dat genegeerd of verdonkeremaand was; en de manieren waarop wetenschappelijke kennis gebruikt is om vrouwen te onderdrukken (bijvoorbeeld: de zaadcel wordt voorgesteld als actief, de eicel als passief).
·Deze wetenschapsfilosofen streefden naar een herstel van traditionele vormen van wetenschappelijke objectiviteit.
·Beperkingen van deze benaderingen:
–zij veronderstellen onderdrukking in plaats van te onderzoeken hoe die onderdrukking tot stand komt en neigen daarom naar vormen van slachtofferdenken.
–onderdrukking wordt voorgesteld als incidenteel en toevallig in plaats van inherent aan de wetenschap.
2. Hedendaagse vormen van feministische wetenschapsfilosofie ·Deze wetenschapsfilosofen benadrukken de invloed van gender. Gender is geen biologisch gegeven, maar een sociale, culturele notie die de betekenis omvat die geslachtsverschillen gekregen hebben. Zij gaan ervan uit dat traditionele wetenschap zelf en haar opvattingen over objectiviteit door gender bepaald, namelijk mannelijk en onderdrukkend zijn. Strijd voor gelijkwaardigheid zou opname in een systeem betekenen dat ontworpen was om hen te onderdrukken.
·Volgens sommigen van hen is deze mannelijke wetenschap ontstaan omdat verzorgend werk (reproductie en verzorging van kinderen, huishoudelijk werk) aan vrouwen is overgelaten c.q. opgedrongen. Dit heeft twee gevolgen. 1) Als kinderen alleen door vrouwen worden verzorgd, zullen jongens zich niet volledig met degene die hen verzorgt kunnen identificeren. Hun identiteit komt tot stand doordat zij datgene wat zij als vreemd en anders ervaren, onderdrukken. Deze houding komt in alles wat zij doen, dus ook in hun cultuur en wetenschap, tot uiting. 2) Als alleen vrouwen huishoudelijke en praktische taken verrichten, worden mannen afgezonderd in een wereld van abstracte concepten.
·De consequentie van deze scheve taakverdeling is een onvolkomen, mannelijke wetenschap waarin onder andere: subjectiviteit ondergewaardeerd wordt ten opzichte van objectiviteit; een strikt onderscheid wordt gemaakt tussen rede en gevoel; reductionisme, eenvoud en rechtlijnigheid verkozen worden boven holisme en complexiteit; en doodsverachting in plaats van voortplanting als typerend voor de mens geldt. Anderzijds worden activiteiten en belangen van vrouwen als ‘natuurlijk’, met andere woorden als ‘niet-menselijk’, ‘dierlijk’ voorgesteld.
·Deze wetenschapsfilosofen streven naar een meer volkomen en objectieve, vrouwelijke vorm van wetenschap waarin de tegenstellingen tussen subject en object, gevoel en rede, complexiteit en eenvoud enzovoorts dialectisch worden opgeheven.
·Deze wetenschapsfilosofen bouwen voort op ideeën van postmodernisten (ook wetenschap is een ‘verhaal’) en van Duhem, Quine en Kuhn (wetenschap is niet objectief, maar een sociale activiteit die de belangen en opvattingen van een specifieke groep wetenschappers, die bepaalde opvattingen over gender c.q. een theorie reflecteert).
·Beperkingen van deze benadering
–verwetenschappelijking van feministisch onderzoek naar representaties enzovoorts leidt af van maatschappelijke onderdrukking
–waarom is de traditionele wetenschap door gender en niet bijvoorbeeld door klasse, ras, of etniciteit bepaald?
–als de wetenschapsfilosofische uitgangspunten van Duhem, Quine, Kuhn en de postmodernisten worden aanvaard, hoe is het dan mogelijk dat één vorm van wetenschap (de mannelijke) als onjuist wordt bekritiseerd? Antwoord van Harding: het gaat niet om ‘correct’ maar om ‘praktisch nut’ – met name: emancipatie; Anderen: het gaat om het creëren van een eigen paradigma, dat wil zeggen van een nieuwe consensus onder alle wetenschappers over normen, methoden en doelstellingen van onderzoek.