In de tweede helft van de negentiende eeuw nam Duitsland politiek, economisch en wetenschappelijk een grote vlucht. Het land werd tot eenheid gebracht en groeide in rap tempo. Tijdens de Tweede Industriele Revolutie bleek Duislands superioriteit. Een van de oorzaken van dit succes was het goede onderwijssysteem. Al in de 18e eeuw bestond er in de Duitse staten een leerplicht voor bijna alle kinderen. De primaire taak van de universiteit was het bevorderen van wetenschap. ‘Bildung’, vorming van individuen, was hierbij erg belangrijk.
Aan het einde van de 19e eeuw ontstond de psychologie als zelfstandige academische wetenschap. Het natuurwetenschappelijke model –observatie, atomisering, mathematisering en experimentele toetsing- was hierbij het lichtende voorbeeld.
De psychofysica van Fechner vormde de eerste aanzet tot de experimentele psychologie. Zjin psychofysica was een methode om zo exact mogelijk de verhouding tussen lichaam en ziel te bepalen, dwz in een mathematische formule te gieten. Dit was echter nog niet mogelijk, dus moesten we volgens Fechner bescheiden beginnen met uitwendige psychofysica: de gewaarwordingen (zintuiglijke indrukken).
Weber hield zich bezig met deze zintuiglijke indrukken. Hij wilde weten tot hoever je een klein verschil in gewicht nog kunt voelen, wanneer je steeds een ander gewicht in je hand houdt. Hij concludeerde dat de verhouding tussen de twee gewichten bepalend is voor de gewaarwording, niet het verschil in gewicht zelf. Fechner breidde deze verhoudingen uit tot een wet. Hij stelde wast dat de relatie logaritmisch was.
Een andere grondlegger van de experimentele psychologie was Helmholtz. Hij was de eerste die de snelheid van de zenuwimpuls heeft gemeten. Dit had veel effect op de psychologie: het leidde tot een vloedgolf van reactietijdexperimenten. Ook zijn perceptietheorie is bekend: bij waarneming van de dingen om ons heen zijn we afhankelijk van wat de zintuigen doorgeven. De waarneming van een voorwerp is het resultaat van een associatieproces dat zich buiten ons bewustzijn afspeelt. Helmholtz noemde dit unbewusster Schluss. Wat hij hiermee bedoelde, was dat voorstellingen gebaseerd zijn op een onbewuste aaneenschakeling van ervaringen.
Hemlholtz was tegenstander van het vitalisme. Het vitalisme gaat ervanuit dat er in elk levend organisme een soort levenskracht bestaat. Dez elevenskracht is niet materialistisch. Helmholtz verwierp dit aan de hand van de wet van behoud van energie. Bewustzijn kan niet meer leveren dan met het stoffelijke lichaam gemoeid is. Bewustzijn kan dus gereduceerd worden tot materiele lichamelijkheid.
Wundt wordt gezien als grondlegger van de wetenschappelijke psychologie. Hij opende het eerste psychologische labaratorium in Leibzig. Wundt heeft steeds aan 2 fronten tegelijkertijd strijd moeten leveren. Toen hij van de psychologie een experimentele wetenschap wilde maken, haalde hij zich de kritiek van de idealistische en romantische filosofen op de hals. En toen hij te verstaan gaf dat psychische ervaringen meer zijn dan het simpelweg aaneenrijgen van associaties, kreeg hij het met het empririsch-experimentele kamp aan de stok.
De experimentele kant van Wundt wordt Wundt1 genoemd. De enige manier om het (passieve) bewustzijn te bestuderen was introspectie. Wundt maakte hier een objectieve labaratoriummethode van. Proefpersonen konden niet zomaar van straat worden geplukt, ze moesten eerst getraind worden om zo objectief aan intriospectie te kunnen doen. De gegevens die via deze weg naar boven kwamen waren vooral kwantitatief. Toch zag Wundt in dat het bewustzijn, zeker in zijn ‘hogere’functies, veel gecompliceerder was. Wundt2 maakte onderscheid tussen:
- lagere functies van het bewustzijn (elementaire waarneming) -> vatbaar voor experimentele psychologie
- hogere functies van het bewustzijn (denken, taal, geheugen) -> niet vatbaar voor experimentele psychologie
Hoe komen complexe bewustzijnstoestanden tot stand? Wundt wees hiervoor naar apperceptie. Dit is een soort van actieve vorm van associeren -> selectieve aandacht.
Apperceptie maakte deel uit van Wundt’s theorie van psychische causaliteit. Een psychische gebeurtenis is niet slechts een gevolg van fysische prikkels. Waarneming of psychische ervaring is niet alleen te begrijpen als een optelsom van gewaarwordingen. Het (actieve) bewustzijn werkt synthetiserend: een psychische ervaring is een geheel, meer van de optelsom van de opgepikte delen. Wundt gaf dit principe de naam: creatieve synthese, de geest gaat in een samenhangend geheel boven de directe gegevens uit (holisme). Deze theorie lijkt dualistisch, maar Wundt verwerpt dit zelf. Hij noemt het psychofysisch parallellisme.
Volgens Wundt komen de hogere mentale processen (taal, geheugen, denken) in een sociaal verband tot ontwikkeling. Je kunt ze daarom niet vanuit het standpunt van 1 individu bestuderen, maar alleen aan de hand van de voortbrengselen van culturen, zoals recht, taal, religie, mythen en geschiedenis. Dit idee van Wundt noemde hij de Volkerpsychologie.