Wanneer er algemene instemming voor een ! ! ! ! ! ! smaakoordeel verwacht wordt, is dat omdat de kenvermogens, verbeelding en verstand, goed op elkaar afgestemd voelen. Dat voelen van het respecteren van een algemene norm, gaat terug op de rede. Een smaakoordeel in niet en wél op begrippen gebaseerd.
Niet, omdat men anders rationeel over esthetische kwesties zou kunnen beslissen. Wél, omdat er desondanks wel over gediscussieerd wordt. Het is een idee van de rede, dat op de achtergrond meespeelt en de hoop motiveert om te vergelijken en te debatteren.
Voornamelijk is dit het IDEE VAN DE VRIJHEID, grondvoorwaarde van het ethisch handelen.
-> Het esthetische gevoel = ervaring van objectieve manifestatie van vrijheid.
Kant noemt schoonheid het symbool van de zedelijkheid.
De redelijke mens kan niet anders dan moreel belang hechten aan alles wat het belangeloze spel van de verbeelding opwekt. En dus hecht de rede belang aan kunst, als deze belangeloos is (wat zelden is).
De natuur is een mooi model voor zo’n soort kunst. De natuur (als kunst) viseert geen doel, maar is toch doelmatig. Dit omdat zelf wie niet uit is op begrip, de natuur verbeeldt en begrijpt, omdat de natuur zich nu eenmaal zo aan ons presenteert (dat schrijven wij haar alleszins toe). Om deze gunst draait schoonheid, niet om begrip. (=Quatsch)
(De brug tussen subject en object, menselijke vrijheid en natuur, wordt nogmaals gelegd doordat er een soort vrijheid achter de natuur werkzaam is die aan beide ten grondslag ligt.)
Het oordeelsvermogen blijft echter reflexief: wij interpreteren de natuur alsof ze zich opzettelijk aan ons presenteert. De gunst waarover we spreken is er een die wij opnemen, niet eentje die zich aanbiedt.
En dan een deel waar ik geen hol van snap, over nog meer breuken en alweer vrijheid en out of the blue over het genie. En woorden als proliferatie helpen daar écht niet bij, Dominiek.