Essay over het menselijke begrijpen (1690).
Locke breidde het eerste principe van Hobbes uit en stelde dat “Er is niets in de geest dat niet eerst in de zintuigen was”. Dit principe werd bevestigd in de beschrijving van de geest bij de geboorte in termen van een lege staat (tabula rasa), waar door de verzameling van levenservaringen langzaam aan een gehele inhoud van de geest wordt opgebouwd.
Hij onderscheidde ervaringen, die fysiek zijn, en inzichten, die de producten zijn van het nadenken over ervaringen.
Verder bevestigde hij dat fysieke objecten inherente primaire en door inzicht tot stand gekomen secundaire kenmerken hebben
De primaire kwaliteiten zijn de eigenschappen van de objecten zoals ze bestaan- volume, lengte, aantal, beweging.
De secundaire kwaliteiten daarentegen zijn gemaakt door ons en toegekend aan deze objecten tijdens het proces van inzicht- geluiden, kleuren, geuren, smaken.
In tegenstelling tot de Franse sensationalisten, die de nood van de geest elimineerden door het gelijk te stellen met sensaties, had het empirisme van Locke zeker en vast nood aan een concept van de geest.
Locke voorzag echter wel twee belangrijke handelingen voor de geest.
1) De associatie. Locke geloofde dat de geest verschillende prikkels verbond om inzichten te vormen die overeenkwamen met de principes van logische posities of kans.
2) Reflectie. Door nadenken stellen de handelingen van de geest nieuwe of samengestelde ideeën op die gebaseerd zijn op de simpele gedachten afgeleid van prikkels.
Zijn psychologie kan beschreven worden als een rationeel empirisme omdat hij er in sloeg de nood aan een geest-constructie te behouden, terwijl hij tegelijkertijd de theologische implicaties van de ziel verwierp.