Quentin Skinner
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Reageer als eerste!
·Een taaluiting heeft naast een beschrijvende betekenis (propositionele, locutionaire betekenis) ook een bedoeling, de pointe van een uitspraak (illocutionaire betekenis). Bijvoorbeeld tijdens een diner heeft de vraag: ‘waar staat het zout’ de illocutionaire betekenis ‘mag ik het zout?’; de manier waarop we iets zeggen beïnvloedt de betekenis van een uitspraak: ‘ik ben aan het lezen’.
·Er bestaat ten aanzien van de pointe een onderscheid tussen een expliciete en een impliciete bedoeling. De impliciete bedoeling (de psychologie van een actor, intention to do) kan niet achterhaald worden, de expliciete bedoeling (intention in doing) wel (correcties op blz. 153f.).
·Bij het uitleggen van een tekst uit het verleden moet meer aandacht worden besteed aan het achterhalen van de pointe: wat wilde de auteur met zijn of haar tekst bereiken. Methode: plaatsen van de tekst in een context van andere teksten (van bijvoorbeeld minder bekende auteurs) -- vergelijken met elkaar. Tegen de achtergrond van die andere teksten wordt duidelijk wat de bedoeling van de auteur was (contextualistische methode). Bijvoorbeeld in hoeverre die vernieuwend of juist conformistisch was.
·Taaluitingen, ook wetenschappelijke taaluitingen zijn retorisch, dat wil zeggen zij zijn niet alleen beschrijvend, maar hebben ook de bedoeling om te overtuigen. Als we bijvoorbeeld zeggen dat een uitspraak wetenschappelijk is, zeggen we eigenlijk: ‘geloof me, wat ik zeg is waar’.