Menu

Frankrijk als gesloten standensamenleving

We zien op het platteland weinig commerciële activiteiten met voornamelijk kleine boeren benadeeld door heffingen van de landeigenaren en koning. Er zijn veel boerenopstanden. De adel haalt zijn inkomsten uit pachtopbrengsten en semi-feodale heffingen. In de steden is er minder handel en industrie dan in Engeland, maar een sterke greep van de vorst op de handel door mercantilistische politiek. Er is geen open relatie tussen adel en burgerij, maar eerder een afkeer.

De koning regeert hier als absolute vorst aangezien de macht van de adel daalde sinds de 16de eeuw door het ontnemen van hun functies in bestuur, rechtspraak, belastingheffing en militair en de centraliserende en absolutistische tendensen van Richelieu onder Lodewijk XIII. De Fronde opstand (1648-1653) was het laatste verzet van de adel tegen de vorst. We zien een uitbreiding van de hofadel, een versterking van de macht en het prestige van de vorst en een uitbreiding van koninklijke bureaucratie met een maatschappelijke carrière via ambtenarij en het ontstaan van la noblesse de robe.

Dankzij deze ontwikkelingen was de politieke structuur relatief stabiel, maar er waren slecht gemiddelde ontwikkelingsmogelijkheden voor handel en nijverheid door immobiliteit van de agrarische structuur, ontplooiingsmogelijkheden voor burgerij en ambtenarij en een groeiend verzet tegen de aantasting van politieke autonomie van steden door de vorst. Ook was er een sterke financiële afhankelijkheid van de boeren.

Lees meer...

Variaties in staatsvorming

We zien in het Oosten zeer grote staten, een lage urbanisatiegraad, economie gericht op productie van grondstoffen en voedsel voor het Westen en een obsessie voor de mogelijkheden van economische vooruitgang.

In het Midden zien we kleine staten met gedecentraliseerde bestuursstructuren en een veel latere centralisering van bestuur. De meest verstedelijkte gebieden van Europa zijn hier te vinden en vormen knooppunten van handel en kapitaal.

In het Westen zien we een ontwikkeling uit feodale instellingen en tradities met grote en gecommercialiseerde landen. Frankrijk en Engeland zijn hier de exploitanten van economische voorspoed.

Lees meer...

. De opkomst van de moderne staat

Men vormde verbrokkelde gebieden om tot gecentraliseerde staten wat zorgde voor wisselvalligheden in de dynastieke strijd en kwetsbaarheid, een strijd tegen feodale heren en een vijandschap tussen staten met steeds hogere militaire uitgaven en een zoektocht naar nieuwe financiële technieken en bureaucratische methoden. Zo verwerft de vorst militaire onafhankelijkheid t.o.v. de adel. Er ontstond een vorming van een nationaal leger, een schaalvergroting ervan en een professionalisering met de introductie van primitieve artillerie en handvuurwapens en een langdurige training.

Men begon met het scheppen van centralistische staatsinstellingen. Oorspronkelijk waren loyaliteitsgevoelens vnl. gericht op lokale en regionale leefverbanden, maar de consolidatie van verworden eenheid via centrale instellingen zorgde voor nationalisering en een binding aan vaste regels die controleerbaar en voorspelbaar waren.

Langzaam groeide de scheiding tussen koninklijk huishouden en regering. Er ontstond een onderscheid tussen overheidsdienaren en dienaren van de vorst, ambtenaren van de vorst functioneren aan de hand van reglementen en gespecialiseerde diensten en instellingen ontstaan. De relatie werd ook formeler in de houding ten aanzien van adel en burgerij, het groeiende aantal wetten en een diepere greep op het dagelijkse leven.

Daarnaast had de vorst meer economische middelen vanaf de zestiende eeuw dankzij kolonisatie en een uitbreiding van het handelskapitalisme en de belastingen stegen dankzij een systeem van permanente belastingen, zware accijnzen en professionalisering van de inning. Men voerde een economische politiek gericht op vergroting van de staatsinkomsten via protectie en afroming van de inkomsten naar de staatsinstellingen. Er ontstond een vorstelijk mercantilisme of staatprotectionisme die de uitvoer bevorderde, de import belemmerde en de verdeling van voedsel voorzag.

Er bestonden nog steeds nauwe betrekkingen tussen kerk en staat met de kerk als ideologische steunpilaar en uivoerende arm van het openbaar gezag. Na de reformatie werd de kerk genationaliseerd.

De ontwikkeling van staten tussen 1500 en 1800 ging van privé-domein van de vorst naar de staat, een groei van het centraal gezag gesteund op algemene regels, wetten en ambtenarij en meer invloed op het leven van de burgers. Dit proces was afhankelijk van de vorst en de raadgevers, de sociale verhoudingen en de verhouding ten opzichte van andere staten.

Lees meer...

Veranderingen na 1500

Er ontstonden veranderingen dankzij de economische veranderen. De clerus was sterk verbonden met aristocratie in katholieke landen en de hoge adel werd bedreigd door een groeiende machtspositie van de vorst en de lage adel door prijsstijgingen. De boeren waren afhankelijk van grootgrondbezitters en de rijke burgerij in steden verkreeg een relatief onafhankelijke positie, toename van economische mogelijkheden en een groeiend zelfbewustzijn. Men vroeg zich af hoe samen te werken met steden. De ambachten in de steden werden in economische positie bedreigd door ondernemers en huisnijverheid en de vorst, die controle probeerde te verkrijgen op de gilden

Lees meer...

De standensamenleving en de staat

De sociale mobiliteit was beperkt en de staatsoverheid meestal éénhoofdig namelijk een vost, die de functies delegeerde aan hoge ambtenaren en gunstelingen. Dit gezag varieerde naar omvang en belang per staat en men moest daarbij rekening houden met corporaties en standen. Er bestond een machtsspel tussen de standen en de vorst. Aanvankelijk was er een stabiel evenwicht tussen beide maar dat werd verstoord tijdens de nieuwe tijd en verbroken in voordeel van de vorst. De absolute vorstenmacht ontstond (vnl. theorie versus praktijk en illusie via propaganda en representatie).

Lees meer...

Van standensamenleving naar de opkomst van moderne staten (1500-1800)

De standensamenleving wordt gekenmerkt door de stand als criterium van sociaal onderscheid, wat functionele differentiëring, een sociaal leven bepaald door de stand, een ongelijkheid en een beperkte mobiliteit met zich meebracht. Er bestond een sociale hiërarchie bepaald door status en traditie en een onderscheid tussen de eerste of biddende stand, de tweede of strijdende stand en de derde of werkende stand.

De eerste stand of de geestelijkheid vervulde een belangrijke functie in de samenleving (geestelijk leiderschap) en bekleedde een adviserende functie voor de vorst. Er was een onderscheid tussen hoge en lage clerus, waarbij de hoge geestelijkheid vaak van adel was.

De tweede stand bestond uit de adel waartoe men behoorde door geboorte, maar ook de vorst had de macht om onderdanen tot de adelstand te verheffen. Ze hadden extra privileges en toegang tot lucratieve overheidsfuncties. Er bestonden twee soorten adel la noblesse d’épee of adel van het zwaard en la noblesse de robe of adel van de tabberd. Er bestonden spanningen tussen de oude en nieuwe adel wegens de verdeling van functies en de toetreding tot de standenvergadering, waarin men eisen kon stellen en een onderscheid tussen rijke en armere adel.

De derde of werkende stand werd meenstal gedefinieerd als de burgerij van de steden. De burger door geboorte of kooprecht, wat verwijst naar het oligarchiseringsproces sinds de 15de, 16de eeuw. Regenten kregen belangrijke en lucratieve stedelijke ambten, maar zij zonden slechts een afvaardiging naar de staten generaal.

De landbouwbevolking had de markt als regulerend mechanisme met als hoogste sociale waarde de hoeveelheid productiemiddelen. Er was een grotere sociale mobiliteit en dus meer mogelijkheden tot individuele zelfontplooiing

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen