Volgens Max Weber is de staat een politieke organisatie van een bepaalde menselijke samenleving binnen een specifiek territorium. De organisatie ervan is relatief duurzaam en de leiding is in handen van een bestuurlijke staf die regeert en bestuurt door middel van uitvaardigen en doorvoeren van regels via vaststaande procedures.
Norbert Elias bouwde voort op deze definitie en ontwikkelde de theorie verder uit. Hij geeft geen strikte of formele definitie van staat, maar een procesmatige benadering van staatsvorming. Belangrijke aspecten hierbij zijn dat een staat enkel kan ontstaan in een samenleving met een hoge functionele differentiatie, gekenmerkt door een gedifferentieerd en gespecialiseerd centraal bestuurapparaat met monopolie op geweld en belastingen. Zijn visie op de koningsfiguur of de ontwikkeling van monopolie mechanisme van macht draait rond de strijd om een machtsmonopolie volgens de wet van de survival of the fittest. Het is een blinde, ongestuurde strijd zonder teleologische visie en een machtsmonopolie gevestigd door belastingsinning en geweld. De macht wordt onpersoonlijker en meer geïnstitutionaliseerd door schaalvergroting en functionele differentiatie van de maatschappij. De instellingen worden gecreëerd in de schaduw van de vorst, professionaliseren zich en maken de vorst overbodig. Het is wel zo dat het uitspelen van de belangengroepen in de maatschappij afhankelijk zijn van de capaciteit van de vorst.
Norbert Elias heeft oog voor het procesmatige karakter en legt een groot gewicht bij endogene factoren, maar onderschat exogene factoren zoals oorlog, externe ordening van de staten en ontwikkelingen in het buitenland. Het is gebaseerd op het Frans model, maar weinig oog voor de verschillen in ontwikkelingen in Europa.
Charles Tilly stelt als begrip van staatsontwikkeling in West Europa een consolidatie van het staatsterritorium, verloop van centralisering, differentiatie van bestuur van andere organisaties en het tot stand komen van monopolisering en concentratie van dwangmiddelen. Hij heeft weinig ook voor het procesmatige en introduceert het begrip statelijkheid. Koen Koch spreekt hier over verstatelijking ten opzichte van ontstatelijking.
We zien bij Weber en Tilly relatief statistische definities, maar er zijn verschillen tussen staten en staatsontwikkeling afhankelijk van de plaats en tijd. De staat en het statenstelsel zijn voortdurend in ontwikkeling zonder gelijkblijvende structuren, maar voortgaande processen. Er is aandacht voor een noodzaak de fasen te onderscheiden in het proces, niet teleologisch te werk te gaan en een onderscheid tussen staatsvorming in enge en ruime zin.