Menu

De sociale context: Alexander de Grote

Het doel van Alexander de Grote was een groot rijk oprichten met de Griekse cultuur. Zijn doel kon hij niet bereiken, want deze mislukte. De Romeinen echter slaagden hierin. Het leven in de kleine democratische staat, polis, verdween en in plaats daarvan ontstonden de transnationale rijken. Er beginnen oorlogen te ontstaan tussen zijn generaals. Het geloof in de polis verdwijnt en het publiek leven verandert in privaat leven (de huiselijke waarden). Hierdoor krijgt het huwelijk een meerwaarde, wat voordien niet zo belangrijk werd geacht. Samenhang, moed in de strijd, vechten als één man, deze waren belangrijker.

Lees meer...

MOTIVATIE EN ETHIEK

Beweging is een karakteristiek dat ook geldt voor dieren en daarom is motivatie een functie van de sensitieve ziel, die pijn en plezier kan ervaren. Alle acties worden als het waren gemotiveerd door een vorm van verlangen. Aristoteles noemde deze soort van motivatie de appetijt („goesting‟). Het dier heeft dit ook. De mens heeft tevens ook de ratio en kan goed en kwaad onderscheiden. We kunnen daarbij dus gemotiveerd worden voor dingen die goed zijn voor lange tijd. Dit type van motivatie noemt hij wens. Dit type van motivatie is typisch menselijk, dus dieren hebben dit niet. Dieren hebben simpele motivationele conflicten tussen hun appetijten, maar de mens heeft daarop nog het probleem van de morele keuze.

Dan beschrijft Aristoteles ook de ethiek. Het wordt ook wel de Niccomachse ethiek genoemd (naam van zijn zoon). Ethiek is met andere woorden de vraag „hoe leid ik een goed leven?‟. Ethiek is volgens Aristoteles afleidbaar van zijn psychologische bevindingen. Er is dus een natuurlijk streven naar „menselijk‟ leven (eudaemonia). Daarnaast is er volgens hem geen onderscheid tussen physis en nomos. De mens is van nature een sociaal en politiek dier. Zijn ideaal is de aristocratische democratie (cfr. Athene).

Lees meer...

STRUCTUUR VAN DE SENSITIEVE EN RATIONELE ZIEL

Volgens Aristoteles is het bekomen van kennis een psychologisch proces, waarbij men begint met de observatie van particuliere objecten en eindigt met de algemene kennis van universalia (vormen). Zintuigperceptie -> een zintuig ontvangt een specifiek aspect van de vorm van een object (dus NIET de materie zelf). Dus perceptie heeft alleen te maken met de vorm, niet de materie. Hij zegt dat deze zintuigperceptie passief en betrouwbaar (vb. kleur; hij ziet het als een eigenschap van een object).

Plato is, zoals we hebben gezien, een metafysische realist -> Aristoteles is een perceptuele realist (vorm, niet materie). De waarneming van particuliere perceptuele delen van een object vergt alleen de perceptie. De waarneming van het hele object (algemeen zintuig) vergt volgens hem oordeel. Het algemeen zintuig (common sense) zorgt voor sensorische integratie. Het algemeen zintuig is feilbaar. Het geeft een coherent beeld van objecten, dit leidt tot verbeelding en geheugen (dier en mens) en dat leidt dan tot de geest (mens).

De twee aspecten van de sensitieve zielen zijn verbeelding en geheugen. Verbeelding is het voorstellen en terug oproepen als het object afwezig is. Ten tweede staat het ook in voor het ervaren van plezier en pijn + de evaluatie van een object (goed vs. slecht). Geheugen is de opslag van de voorbije ervaringen (nu: het episodisch geheugen). De organisatie van het geheugen is gebaseerd op associatie. De term associatie is nu nog altijd een belangrijke term in de neurofysiologie. Deze associatie houdt de wet van gelijkenis, contrast en contiguïteit in. De wet van gelijkenis is als twee dingen op elkaar gelijken dan worden ze aan elkaar gekoppeld. De wet van contrast is bijvoorbeeld; wit-zwart, donker-licht. En tot slotte de wet van contiguïteit is de belangrijkste wet, want hij maakt het leerproces tussen willekeurige dingen goed mogelijk. Dan zijn er de rationele zielen en deze houdt in „de geest‟. De geest is volgens Aristoteles uniek voor de mens en deze geest heeft de capaciteit om kennis over de abstracte universalia te hebben, dus ook de kennis van de individuele dingen die gegeven zijn in kennis. Binnen deze geest kan er een onderscheid gemaakt worden tussen de potentialiteit en de actualiteit. De passieve geest is potentialiteit, het is de inhoud van kennis. De actieve geest is actualisering, het abstract denken. En deze actieve geest werkt in op de passieve geest. Het is onsterfelijk, maar onpersoonlijk (dus identiek bij alle mensen). De actieve geest kan de dood overleven en kan zich scheiden van het lichaam.

Lees meer...

ZIELSLEER

Volgens Aristoteles heeft elk levend wezen een ziel-> De ziel = de vorm van natuurlijk organisme en het geheel van capaciteiten van het lichaam. De ziel is dus de essentiële, efficiënte en finale oorzaak van een organisme. Het lichaam is dan de materiële oorzaak. Volgens hem zijn lichaam en ziel niet te scheiden! Geen dualisme! (cfr. Plato,

Descartes). Na de dood gaat de ziel naar het hiernamaals.

Hierarchisch onderscheid tussen de verschillende soorten zielen:

  • Vegetatieve ziel: behoud, reproductie en groei (planten)
  • Sensitieve ziel: gevoelens (pijn en plezier), begeerte, beweging, verbeelding en geheugen (dieren)
  • Rationele ziel: kennis en denken, ook het goede (mens)
Lees meer...

WETENSCHAPSFILOSOFIE

“Alle dingen zijn met het verstand te begrijpen als een combinatie van materie en vorm.”

Het eerste van de zin heeft hij overgenomen van zijn voorlopers, maar het deel „als een combinatie van materie en vorm‟ is een nieuwe gedachte dat op de voorgrond kwam. -> Deze gedachte wordt het hylemorfisme genoemd. De meest basische en conceptuele onderscheid voor Aristoteles was het onderscheid tussen materie en vorm. Materie is een zuiver, ongedifferentieerd fysisch bestaan en is op zich onkenbaar (vb. materie dat was ontstaan na de oerknal). Vorm maakt een ding kenbaar. Het is niet scheidbaar en heeft geen bovennatuurlijk bestaan. Hij neemt dus eigenlijk deze termen wel over van Plato, maar hij dehystifieert het. De vorm van iets maakt het ding zoals het is. Waarom is het ding nu zoals het is? Naast de materiële oorzaak (vorm) zijn er nog drie andere:

  • Essentiële of formele oorzaak (afgewerkte beeld, het ding zelf)
  • Efficiënte of bewegende oorzaak (beeldhouwer, het proces van het maken): voor het eerst wordt het dynamische aangehaald.
  • Finale oorzaak (de reden waarom het beeld gemaakt is): ook wel theologische verklaring genoemd.


Volgens Aristoteles heeft alles potentialiteit en actualiteit. Maar er zijn twee uitzonderingen. Pure materie is bijvoorbeeld zuivere potentialiteit, het kan nog van alles worden. De onbewogen beweger (demiurg of God) is zuivere actualisering. Het is met andere woorden perfect en onveranderlijk, er kan niets meer aan verbetert worden, het kan niet meer evolueren. Alle dingen evolueren volgens Aristoteles uit liefde voor de onbewogen beweger naar grotere actualisering. Hoe vollediger een ding is geactualiseerd, hoe dichter het staat bij de onbewogen beweger. Dit streven naar actualisering creëert een hiërarchie der dingen. Aristoteles noemde deze hiërarchie de „natural scale‟ en later de „Great Chain of Being‟.

Lees meer...

ARISTOTELES (384-322 BC): natuuronderzoek

Aristoteles was een bioloog en de eerste systematische filosoof (natuurfilosofie). Hij was erg geïnteresseerd in de natuur. Hij was de leerling van Plato, maar hij was meer praktisch Plato. Wanneer Plato stierf, verliet Aristoteles de academie en ging rondreizen voor zoölogisch onderzoek. Hij was een empirische observator van de natuur. Hij deed alleen aan observatie, en maakte geen scherp onderscheid tussen physis en nomos, wat hij heeft behouden van zijn voorlopers. Menselijke levenswijze is volgens hem gebaseerd op wat best is voor de menselijke natuur. Tevens was hij de privéleraar van Alexander de Grote.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen