= bestuderen van de aanpassingswaarde (of overlevingswaarde) van het gedrag en de geschiedenis ervan in de
evolutie.
Gedragspatroon dat overleving promoot: ‘Imprinting’ (inprenten):
= gedrag aangeleerd in vroege, korte periode
Vb. Ganzen die uit het ei komen gaan het eerste bewegende voorwerp dat ze zien aanschouwen als hun moeder. Dit inprenten neemt enkel plaats gedurende een korte periode en is dus van cruciaal belang!
dit heeft geleid tot het concept:
Kritische periode = een korte periode waarbij het individu biologisch rijp is om bepaalde adaptieve gedragingen te verwerven, maar waarbij het individu nood heeft aan de steun van een geschikt stimulerende omgeving.
Maar de term gevoelige periode sluit beter aan bij de menselijke ontwikkeling:
= de periode waarbij het optimaal is om bepaalde capaciteiten te ontdekken en waarbij het individu het meest toegankelijk is voor omgevingsinvloeden.
-> Dit is dus een licht afzwakking van de kritische periode. In de gevoelige periode is die periode het meest aangewezen om dingen te leren, maar het is niet noodzakelijk. De ontwikkeling kan ook later, maar dan is het moeilijker te induceren.
Bowlby paste deze theorie toe op de relatie tussen kind en verzorger. Het kind zendt signalen uit die de nabijheid bevorderen. D.w.z. dat de baby lacht, brabbelt, huilt, ... en zo de verzorger aanmoedigt om de baby te verzorgen, eten te geven, ...